ECLI:NL:OGHACMB:2019:205

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
6 juni 2019
Publicatiedatum
31 december 2019
Zaaknummer
CUR2018H00485
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dienstongeval en toekenning van ongevallengeld onder de Landsverordening Ongevallenverzekering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellante tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, die op 8 november 2018 haar beroep tegen de afwijzing van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) om ongevallengeld toe te kennen ongegrond verklaarde. De SVB had op 14 juli 2017 het verzoek van appellante om ongevallengeld op grond van de Landsverordening Ongevallenverzekering (LvOv) afgewezen. Appellante was op 31 oktober 2016, gekleed in haar werkkleding, ten val gekomen op de buitentrap van haar woning, net voordat zij naar haar werk vertrok. Het Gerecht oordeelde dat het ongeval niet als een dienstongeval kon worden aangemerkt, omdat het voorval zich binnen haar woonplaats had afgespeeld en niet objectief kon worden gerelateerd aan haar dienstvervulling.

Appellante ging in hoger beroep en betoogde dat de wetgever een ruime uitleg van het begrip dienstongeval voor ogen had. Het Hof oordeelde dat het Gerecht ten onrechte had geoordeeld dat een ongeval op eigen terrein nooit als dienstongeval kan worden aangemerkt. Het Hof stelde vast dat appellante ten tijde van het ongeval gaande van huis naar werk was, en dat het ongeval derhalve als een dienstongeval moest worden aangemerkt. Het Hof verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de eerdere uitspraak en droeg de SVB op om binnen vier weken een nieuwe beschikking te nemen op het verzoek om ongevallengeld, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd de SVB veroordeeld in de proceskosten van appellante.

Uitspraak

CUR2018H00485
Datum uitspraak: 6 juni 2019
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[Appellante], wonend in Curaçao,
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 8 november 2018 in zaak nr. CUR201700974, in het geding tussen:
appellante
en
de Sociale Verzekeringsbank (hierna: de SVB).
Procesverloop
Bij beschikking van 14 juli 2017 heeft de SVB een verzoek van appellante om haar op grond van de Landsverordening Ongevallenverzekering (de LvOv) ongevallengeld toe te kenen afgewezen.
Bij uitspraak van 8 november 2018 heeft het Gerecht het door appellante daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellante hoger beroep ingesteld.
De SVB heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 april 2018, waar appellante, bijgestaan dor mr. R.E.F.A. Bijkerk, advocaat, en de SVB, vertegenwoordigd door mr. M. Bonafasia, werkzaam bij de SVB, zijn verschenen.
Overwegingen
Op grond van artikel 1 van de LvOv wordt onder ongeval verstaan een ongeval dat de werknemer in verband met zijn dienstbetrekking is overkomen, alsook de bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen aan te wijzen ziekten en lichamelijke letsels, in betrekkelijk korte tijd ontstaan, mits voldaan is aan de daarbij gestelde voorwaarden (hierna: een dienstongeval).
In de memorie van toelichting is opgenomen dat met “in verband met zijn dienstbetrekking” in de definitie van ongeval wordt beoogd dat een ongeval dat de werknemer is overkomen gaande van huis naar zijn werk en omgekeerd, als dienstongeval kan worden aangemerkt.
Vaststaat dat appellante op de ochtend van 31 oktober 2016, op het tijdstip waarop zij gewoonlijk naar haar werk vertrok, gekleed in haar werkkleding, na het dichttrekken van de deur van haar woning, op de buitentrap bij haar woning is uitgegleden en ten val is gekomen, waarbij zij letsel heeft opgelopen.
Het Gerecht heeft geoordeeld dat om een ongeval als dienstongeval te kunnen aanmerken het ten minste is vereist dat dit op objectieve wijze kan worden gerelateerd aan de dienstvervulling. Uit de memorie van toelichting valt op te maken dat de wetgever van mening was dat woon-werkverkeer voldoende in verband staat met de dienstvervulling om dit onder de dekking van de LvOv te brengen. Er is geen grond om aan te nemen dat daarmee is beoogd het objectieve onderscheid tussen privéleven en dienstvervulling los te laten of te relativeren. Naar het oordeel van het Gerecht is hetgeen de werknemer in de privésfeer overkomt dan ook nimmer een dienstongeval. Gelet daarop valt hetgeen de werknemer in zijn woonplaats - daaronder is te verstaan zijn woning met aanhorigheden – overkomt, niet onder “gaande van huis naar werk”. Nu vaststaat dat appellante op haar eigen erf, en dus binnen haar woonplaats, ten val is gekomen, heeft de SVB het ongeval niet hoeven aan te merken als dienstongeval.
Appellante betoogt dat de wetgever een ruime uitleg van het begrip dienstongeval voor ogen heeft gehad. Het door het Gerecht gemaakte onderscheid tussen privéleven en dienstvervulling brengt met zich dat, als de voordeur van de woning van een werknemer direct aan de openbare weg is gelegen wel een dienstongeval wordt aangenomen en als iemand op eigen terrein een ongeval overkomt niet. Voor dit verschil is volgens appellante geen legitieme reden.
5.1 Het Hof onderschrijft het betoog van appellante. Voor het oordeel dat een ongeval op eigen terrein nooit een dienstongeval kan zijn, bieden artikel 1 van de LvOv en de toelichting daarop geen aanknopingspunt. Gelet op de onder 2 weergegeven vaststaande feiten, was appellante ten tijde van het ongeval gaande van huis naar het werk. Daarmee is het ongeval een dienstongeval als bedoeld in artikel 1 van de LvOv.
5.2. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen het Gerecht had behoren te doen, zal het Hof het beroep gegrond verklaren en de beschikking van 14 juli 2017 vernietigen. Het Hof zal de SVB opdragen om binnen vier weken na de datum van deze uitspraak een nieuwe beschikking op het verzoek om toekenning van ongevallengeld te nemen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Dit betekent dat ongevallengeld moet worden toegekend.
5.3. De SVB moet worden veroordeeld in de proceskosten.
Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
I.
verklaarthet hoger beroep
gegrond;
II.
vernietigtde uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 8 november 2018 in zaak nr. 201700974;
III.
verklaarthet in die zaak ingestelde beroep
gegrond;
IV.
vernietigtde beschikking van de Sociale Verzekeringsbank van 14 juli 2017;
V.
draagtde Sociale Verzekeringsbank op om binnen vier weken na de datum van deze uitspraak een nieuwe beschikking op het verzoek om toekenning van ongevallengeld te nemen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
VI.
veroordeeltde Sociale Verzekeringsbank tot vergoeding aan [appellante] van bij haar in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van NAf. 2.800,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII.
gelastdat de Sociale Verzekeringsbank aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van NAf. 150,00 vergoedt.
.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Saleh, voorzitter, en mr. T.G.M. Simons en mr. H.G. Lubberdink, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier.
w.g. Saleh
voorzitter
w.g. Beerse
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2019