ECLI:NL:OGHACMB:2019:201

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
22 oktober 2019
Publicatiedatum
23 december 2019
Zaaknummer
CUR2018H00348 en CUR2018H00349
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet tijdig beslissen op bezwaar door de Inspecteur der Belastingen van Curaçao

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, die te laat beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar door de Inspecteur der Belastingen van Curaçao. De belanghebbende, wonende in Curaçao, had op 6 november 2015 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting ontvangen voor de jaren 2006 en 2008, vergezeld van vergrijpboetes. Na bezwaar te hebben gemaakt op 7 december 2015, heeft hij op 6 en 9 oktober 2017 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Het Gerecht in eerste aanleg verklaarde het beroep op 11 september 2018 niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding.

In hoger beroep stelt de belanghebbende dat de Inspecteur geen uitspraak op bezwaar heeft gedaan en voert grieven aan tegen de aanslagen en boetebeschikkingen. De Inspecteur daarentegen betwist de ontvankelijkheid van het beroep en stelt dat de belanghebbende niet-ontvankelijk is verklaard. Het Hof heeft de zaak behandeld op 22 mei 2019, waarbij de belanghebbende werd vertegenwoordigd door F, G en H, terwijl de Inspecteur niet aanwezig was.

Het Hof oordeelt dat het Gerecht op goede gronden heeft beslist en dat de belanghebbende geen gronden heeft aangevoerd tegen het oordeel dat hij na de termijn voor beroep heeft ingesteld. Het Hof concludeert dat er geen bewijs is dat de Inspecteur alsnog een uitspraak op bezwaar heeft gedaan, waardoor het hoger beroep ongegrond is verklaard. De uitspraak van het Gerecht wordt bevestigd.

Uitspraak

Uitspraak
CUR2018H00348 en CUR2018H00349
Datum uitspraak: 22 oktober 2019
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
X,
wonende in Curaçao,
appellant (belanghebbende),
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (het Gerecht) van 11 september 2018 in de zaken BBZ nrs. CUR201701961 en CUR201702171, in het geding tussen:
belanghebbende
en
de Inspecteur der Belastingen van Curaçao,
verweerder (de Inspecteur).
1.Procesverloop
1.1. Aan belanghebbende zijn op 6 november 2015 voor de jaren 2006 en 2008 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting opgelegd. Tevens zijn vergrijpboetes opgelegd.
1.2. Belanghebbende heeft op 7 december 2015 bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen en de boetes.
1.3. Belanghebbende heeft op 6 en 9 oktober 2017 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Daarbij is een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.4. De Inspecteur heeft op 22 augustus 2018 een verweerschrift ingediend.
1.5. De zaak is behandeld ter zitting op 29 augustus 2018. De zaken met de nummers CUR201702023 tot en met CUR201702028, CUR201701961 en CUR201702171 zijn gezamenlijk behandeld. Namens belanghebbende zijn verschenen A, B en C. Namens de Inspecteur zijn verschenen mr. D en E.
1.6. Bij uitspraak van 11 september 2018 heeft het Gerecht het beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
1.7. Belanghebbende heeft bij brief met dagtekening 15 oktober 2018 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Gerecht. De Inspecteur heeft met dagtekening 29 november 2018 een verweerschrift ingediend.
1.8. Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van het Gerecht ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.9. Het Hof heeft de zaak ter zitting te Willemstad behandeld op 22 mei 2019, waar zijn verschenen en gehoord F, G en H namens belanghebbende. De Inspecteur is met bericht van verhindering niet verschenen.

2.Geschil in hoger beroep

2.1.
In hoger beroep is in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard in zijn beroep.
2.2.
Belanghebbende neemt het standpunt in dat de Inspecteur geen uitspraak op bezwaar heeft gedaan en voert grieven aan tegen de aanslagen en de boetebeschikkingen. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard en dat aan een inhoudelijke behandeling van de grieven niet toegekomen kan worden.
2.3.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op wat zij ter zitting hebben bijgebracht.
2.4.
Belanghebbende concludeert - zo begrijpt het Hof - tot vernietiging van de uitspraak van het Gerecht en tot gegrondverklaring van het beroep in eerste aanleg, vernietiging van de aanslagen en de boetebeschikkingen. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van het Gerecht.

3.Beoordeling van het geschil

3.1.
Naar het oordeel van het Hof heeft het Gerecht, gelet op de keuze van de wetgever in artikel 31, eerste lid, van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) in samenhang met artikel 30, tweede lid, van de ALL, op goede gronden een juiste beslissing genomen, welk oordeel en de daartoe gebezigde gronden het Hof tot de zijne maakt. In hoger beroep heeft belanghebbende slechts gronden aangevoerd welke zijn gericht tegen de aanslagen en de boetebeschikkingen. Tegen het oordeel van het Gerecht dat belanghebbende na afloop van de termijn om in beroep te komen tegen het niet tijdig beslissen van de Inspecteur beroep heeft ingesteld, heeft belanghebbende geen gronden aangevoerd.
3.2.
Hangende de hogerberoepsprocedure is niet gebleken dat de Inspecteur alsnog daadwerkelijk een uitspraak op bezwaar heeft gedaan, zodat het door belanghebbende ingestelde hoger beroep niet kan worden geacht mede daartegen te zijn gericht.
3.3.
Op grond van het voorgaande is het hoger beroep ongegrond.

4.Beslissing

Het Hof
bevestigtde uitspraak van het Gerecht.
De uitspraak is gedaan door mrs. D. Haan, voorzitter, H.A.J. Kroon en M.G.J.M. van Kempen, leden, in tegenwoordigheid van M.M.M. Faro MSc, als griffier. De beslissing is op 22 oktober 2019 in het openbaar uitgesproken.
Afschriften zijn per post/per e-mail op (
datum-stempel) aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen twee maanden na dagtekening van het afschrift van de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Partijen hebben ook de mogelijkheid hun beroepschrift in te dienen bij de griffie van het Gerecht in Eerste aanleg dat de zaak in eerste aanleg heeft behandeld. De datum van binnenkomst bij de griffie van het lokale Gerecht in Eerste aanleg is in dat geval bepalend voor de vraag of het beroep tijdig is ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. waartegen u in beroep komt;
d. waarom u het daar niet mee eens bent (de gronden van het beroep).
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.