ECLI:NL:OGHACMB:2019:193

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
21 november 2019
Publicatiedatum
20 december 2019
Zaaknummer
500.00224/18 H-92/2019
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van het vonnis in hoger beroep inzake poging tot doodslag en illegaal vuurwapenbezit

Op 21 november 2019 heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba uitspraak gedaan in hoger beroep in de strafzaak tegen de verdachte, die eerder door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao was vrijgesproken van enkele feiten, maar veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren voor poging tot doodslag en illegaal vuurwapenbezit. De verdachte, geboren in 1987 en thans gedetineerd in Curaçao, heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 7 december 2018. Het Hof heeft de zaak behandeld op basis van de vordering van de procureur-generaal, mr. M.L.A. Angela, en de argumenten van de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A.S.M. Blonk. Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich samen met medeverdachten schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van poging tot doodslag, waarbij het slachtoffer door twee kogels werd geraakt. Het Hof heeft de betrouwbaarheid van de verklaringen van medeverdachten en getuigen beoordeeld en geconcludeerd dat de rol van de verdachte bij het schieten niet strafmatigend werkt. Het Hof heeft de strafmaat bepaald op basis van de ernst van de feiten en de gangbare straffen voor soortgelijke delicten. De vordering van de benadeelde partij is eveneens bevestigd. Het vonnis van het Gerecht is in stand gehouden, met inachtneming van de overwegingen van het Hof.

Uitspraak

Zaaknummer: H 92/2019

Parketnummer: 500.00224/18
Uitspraak: 21 november 2019 Tegenspraak

Vonnis

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) van 7 december 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[VERDACHTE]

geboren op [geboortedatum] 1987 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd in het huis van bewaring in Curaçao;
Hoger beroep
Het Gerecht heeft de verdachte bij zijn vonnis van het onder feit 1 primair impliciet primair en feit 2 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 primair impliciet subsidiair en 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren met aftrek van voorarrest. Voorts heeft het Gerecht beslissingen genomen ten aanzien van de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2].
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Aangezien alleen de verdachte hoger beroep heeft ingesteld en hij is vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde, is gelet op het bepaalde in artikel 434 van het Wetboek van Strafvordering het vonnis waarvan beroep niet aan beoordeling in hoger beroep onderworpen voor zover het betrekking heeft op genoemd feit.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal, mr. M.L.A. Angela, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A.S.M. Blonk, naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsvrouw heeft primair bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd. Voorts is verweer gevoerd ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2].
Vonnis waarvan beroep
Het Hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het Hof onderworpen, en met de redengeving waarop dit berust, behoudens ten aanzien van de strafmotivering en met verbetering van de bewijsmiddelen. Voorts worden de bewijsoverwegingen en de overwegingen met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] aangevuld.
Overweging met betrekking tot het door het Gerecht gebezigde bewijs [1]
Het Hof verenigt zich met de selectie en waardering van de bewijsmiddelen 2 tot en met 7 en 9, die het Gerecht op de pagina’s 11 en 12 van het vonnis heeft opgenomen. Het Hof neemt deze bewijsmiddelen – derhalve met weglating van de bewijsmiddelen 1 en 8 – over, verwijst daarnaar en legt deze ten grondslag aan zijn bewezenverklaring.
Het Hof vult voorts bewijsmiddel 7 [2] aan met de volgende zinsnede: “
[verdachte] had inderdaad tegen mij gezegd om te schieten en gezien het feit dat ik [verdachte] als een vaderfiguur zag, had ik geschoten toen hij tegen mij gezegd had om [bijnaam 1] neer te schieten.
Aanvullende bewijsoverwegingen
Betrouwbaarheid verklaringen medeverdachte [medeverdachte 1]
Evenals in eerste aanleg heeft de verdediging in hoger beroep betoogd dat de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 1] wegens de diverse tegenstrijdigheden ongeloofwaardig zijn en niet tot het bewijs kunnen worden gebezigd.
Daarbij is betoogd dat de medeverdachte [medeverdachte 1] tegen de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] heeft gezegd dat hij zelf heeft geschoten, maar dat hij in zijn verklaringen bij de politie de schuld op zijn medeverdachten heeft trachten af te schuiven met als doel om minder straf te krijgen. Volgens de raadsvrouw heeft de medeverdachte [medeverdachte 1] om die reden zijn verklaring afgestemd op de verklaring van de getuige [getuige 3], voor zover die heeft verklaard dat de verdachte de medeverdachte [medeverdachte 1] heeft gemaand te schieten.
Het Hof overweegt als volgt.
Het Hof schaart zich achter de overwegingen van het Gerecht met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte 1]. Het Hof neemt deze over en verwijst daarnaar. Hetgeen de raadsvrouw daartegen heeft ingebracht, kan niet tot een ander oordeel leiden.
Het verweer dat tussen de medeverdachte [medeverdachte 1] en de getuige [getuige 3] afstemming heeft plaatsgevonden, is naar het oordeel van het Hof niet aannemelijk geworden, aangezien de medeverdachte [medeverdachte 1] zijn, de verdachte belastende, verklaring [3] reeds kort na het schietincident had afgelegd en voordat getuige [getuige 3] omtrent het vorenstaande had verklaard. Voorts vindt deze verklaring, voor zover in deze zaak van belang, steun in de verklaring van de aangever [benadeelde partij 2]. Aan het vorenstaande kan niet afdoen dat de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] andersluidend hebben verklaard, welke lezing overigens door zowel de medeverdachte [medeverdachte 1] als de getuige [getuige 3] stellig wordt ontkend.
Het Hof verwerpt mitsdien het verweer.
Hetgeen de raadsvrouw overigens nog heeft aangevoerd doet aan al hetgeen door het Gerecht en hiervoor is overwogen niet af.
Herstel kennelijke schrijffout
Het Hof is van oordeel dat bovenaan pagina 15 van het vonnis een kennelijke schrijffout staat. Waar in de bovenste zin staat: “
Zoals uit de bewijsmiddelen volgt was het[medeverdachte 1]die[…]
het vuurwapen aan [medeverdachte 1] had gegeven[…]”, dient te worden gelezen: “
Zoals uit de bewijsmiddelen volgt was het[medeverdachte 2]die[…]
het vuurwapen aan [medeverdachte 1] had gegeven[…]”.
Oplegging van straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] schuldig gemaakt aan het medeplegen van poging tot doodslag. Op de bewuste avond had de verdachte al enkele malen het slachtoffer lastiggevallen en achterna gereden. Uiteindelijk zocht de verdachte wederom de confrontatie met het slachtoffer, waarna een vechtpartij tussen de verdachte en het slachtoffer ontstond. Vervolgens riep de verdachte tegen [medeverdachte 1] dat hij op het slachtoffer moest schieten en bleef de verdachte, toen [medeverdachte 1] daaraan gehoor gaf, tegen hem roepen te blijven schieten. Het slachtoffer werd door twee kogels geraakt, waar hij letsel en psychische klachten aan heeft overgehouden. Er mag van geluk worden gesproken dat de twee kogels die het slachtoffer hebben geraakt hem niet zijn leven hebben gekost. Dat niet de verdachte, maar [medeverdachte 1] de schutter is geweest, kan, gelet op de rol van de verdachte bij dat schieten, niet strafmatigend werken voor de verdachte.
De verdachte heeft zich daarnaast tezamen met zijn medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] schuldig gemaakt aan illegaal vuurwapenbezit. Illegaal vuurwapenbezit is maatschappelijk onaanvaardbaar vanwege de grote dreiging die daarvan uitgaat voor de samenleving. Het is algemeen bekend dat er in Curaçao veel overlast is van illegaal vuurwapenbezit, hetgeen mede tot uitdrukking komt in het hoge aantal met behulp van vuurwapens begane misdrijven.
Het Hof rekent de verdachte deze feiten zwaar aan. Naar het oordeel van het Hof kan dan ook gelet op de ernst van het bewezen verklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Bij de oplegging van de straf houdt het Hof rekening met de straf die voor soortgelijke feiten wordt opgelegd. Voor een poging tot doodslag met een vuurwapen waarbij sprake is van licht tot zwaar letsel worden door het Hof in de regel gevangenisstraffen variërend van vijf tot acht jaren opgelegd. Dit komt ook tot uitdrukking in de door het Gerecht opgelegde en in hoger beroep door de procureur-generaal gevorderde straf, welke straf het Hof passend en geboden acht.
Schadevergoeding
Het Hof schaart zich achter de overwegingen van het Gerecht met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]. Hetgeen door de raadsvrouw ter betwisting van de vordering naar voren is gebracht, maakt dat niet anders. Voldoende aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft bekomen zoals gevorderd. Het gevorderde bedrag komt het Hof voorts niet bovenmatig voor.

BESLISSING

Het Hof:
bevestigthet vonnis van het Gerecht in eerste aanleg, voor zover aan het oordeel van het Hof onderworpen, met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.A. Carmelia, mr. S. Verheijen en mr. D. Radder, leden van het Hof, bijgestaan door mr. R.J. Gras, zittingsgriffier, en op 21 november 2019 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao.
mr. S. Verheijen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
uitspraakgriffier:

Voetnoten

1.Hierna wordt telkens verwezen naar ambtsedige – en door de desbetreffende verbalisant(en) in wettelijke vorm opgemaakte – processen-verbaal van het Korps Politie Curaçao en overige geschriften, geregistreerd onder het dossiernummer 201808241200.DOS en de onderzoeksnaam “Zim”, doorgenummerde dossierpagina’s 1 - 160.
2.Het proces-verbaal van 22 augustus 2018, dossierpagina’s 73-79.
3.Het proces-verbaal van 25 juni 2018, dossierpagina’s 58-63, in samenhang met het proces-verbaal van 22 augustus 2018, dossierpagina’s 73-79.