ECLI:NL:OGHACMB:2019:179

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
19 september 2019
Publicatiedatum
28 oktober 2019
Zaaknummer
500.00133/17 H-35/2019
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in hoger beroep inzake opzettelijk handelen in strijd met de Opiumlandsverordening

Op 19 september 2019 heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die in hoger beroep was gegaan tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, voor het bezit van ongeveer 706 gram cocaïne. De verdachte had hoger beroep ingesteld, waarbij hij vrijspraak bepleitte. Het Hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het kennisnam van de vordering van de procureur-generaal en de argumenten van de verdediging. Het Hof oordeelde dat de herkenningen van de verdachte door de verbalisanten betrouwbaar waren en dat er geen sprake was van persoonsverwisseling. Het Hof vernietigde het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg en verklaarde het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met een voorwaardelijk deel van 9 maanden en een proeftijd van 3 jaren. Tevens werd de in beslag genomen cocaïne onttrokken aan het verkeer. Het Hof overwoog dat de ernst van het bewezen verklaarde, gezien de hoeveelheid cocaïne, een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming rechtvaardigde, maar dat er ook rekening gehouden moest worden met het feit dat de verdachte niet eerder was veroordeeld.

Uitspraak

Zaaknummer: H 35/2019

Parketnummer: 500.00133/17
Uitspraak: 19 september 2019 Tegenspraak

Vonnis

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) van 17 september 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[VERDACHTE],

geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], adres [adres].
Hoger beroep
Het Gerecht heeft de verdachte bij zijn vonnis ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Voorts heeft het Gerecht beslissingen genomen ten aanzien van een in beslag genomen voorwerp.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal, mr. M.L.A. Angela, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. J. Prevo, naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het ten laste gelegde bewezen zal verklaren met toevoeging van bewijsmiddelen en de verdachte zal veroordelen tot dezelfde straf als door het Gerecht is opgelegd.
Door en namens de verdachte is vrijspraak bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het Hof kan zich op onderdelen niet met het vonnis waarvan beroep verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het Hof het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 8 december 2016, te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk heeft uitgevoerd in de zin van artikel 1 lid 3 van de Opiumlandsverordening 1960, in elk geval in zijn bezit heeft gehad en/of aanwezig heeft gehad en/of heeft aangewend, ongeveer 706 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, althans enige bereiding van cocaïne, zijnde cocaïne (een) middel(en) als bedoelt in artikel 1 Opiumlandsverordening 1960 en/of in de Beschikking van de Minister van Volksgezondheid van 6 januari 2005 (P.B. 2005 no. 13); (artikel 3 jo 11-1 Opiumlandsverordening 1960).
Bewezenverklaring
Het Hof acht - op grond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks8 december 2016, te Curaçao,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan nietopzettelijk
heeft uitgevoerd in de zin van artikel 1 lid 3 van de Opiumlandsverordening 1960, in elk gevalin zijn bezit heeft gehad
en/of aanwezig heeft gehad en/of heeft aangewendongeveer 706 gram
, in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende cocaïne
, althans enige bereiding van cocaïne,zijnde cocaïne
(een
)middel
(en)als bedoeld in artikel 1 Opiumlandsverordening 1960
en/of in de Beschikking van de Minister van Volksgezondheid van 6 januari 2005 (P.B. 2005 no. 13).
Het Hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Het Hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring. [1]
Voorts wordt opgemerkt dat in de bewijsmiddelen geen (expliciete) landsaanduiding is opgenomen, maar dat algemeen bekend is dat de in die bewijsmiddelen wel opgenomen plaatsen zijn gelegen in Curaçao.
Pagina 01 tot en met 03
1. Proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 9 december 2016 door verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2], [verbalisant 3] en [verbalisant 4], respectievelijk brigadiers, agent en aspirant bij het Korps Politie Curaçao, voor zover inhoudende:
Op 8 december 2016 omstreeks 20:50 uur bevonden wij ons op Kaya [naam straat 1]. Wij, [verbalisant 2] en [verbalisant 3], zagen ter hoogte van perceel [perceel nr.] een personenauto ons tegemoet komen en brachten het voertuig tot stilstand. Op dat moment zagen wij dat de bestuurder van dit voertuig, een manspersoon, uitstapte en heel snel wegrende. Wij riepen dat hij moest stoppen. De man begon nog harder weg te rennen. Tijdens het wegrennen zagen wij dat de man een wit gekleurde plastic zak weggooide in de tuin van perceel [perceel nr.]. In de tuin van perceel [perceel nr.] zagen wij een tweetal wit gekleurde plastic zakken liggen. Beide plastic zakken bleken een op cocaïne gelijkende stof als inhoud te hebben. Bij een onderzoek in het voertuig van de verdachte troffen wij een portemonnee aan met daarin een legitimatiebewijs op naam van [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats]. Het betrokken voertuig bleek op naam van [verdachte] geregistreerd.
Pagina 13 en 14
2. Proces-verbaal van weging, testen en opsturen van monsters naar het laboratorium, opgemaakt op 8 december 2016 door verbalisant [hoofdagent 1], hoofdagent bij het Korps Politie Curaçao, voor zover inhoudende:
Op 8 december 2016 omstreeks 21:00 uur heb ik van brigadier [verbalisant 2] en agent [verbalisant 3] twee plastic zakjes ontvangen, waarvan één inhoudende een hoeveelheid witte brokjes en één een hoeveelheid samengeperst witte poeder, die de bestuurder van een personenauto had laten vallen tijdens zijn vlucht op de Kaya [naam straat 1] ter hoogte van perceel [perceel nr.].
Bij weging van de twee in beslag genomen zakjes elk inhoudende respectievelijk witte brokjes en een hoeveelheid samengeperst witte poeder, bleken deze een gezamenlijk brutogewicht van 706 gram te hebben.
Ik testte vervolgens afzonderlijk vanuit de twee plastic zakjes een geringe hoeveelheid wit poeder en brokjes met de Narcotest “Cobait Thiocyanate Reagent”.
Daarbij trad een positieve kleurreactie op zodat aangenomen mocht worden dat de geteste hoeveelheden wit poeder en brokjes vermoedelijk cocaïne bevat.
Nadien werden door mij vanuit de plastic zakjes afzonderlijke monsters genomen en werden deze in twee afzonderlijke plastic potjes met dopje voorzien van het opschrift nummer 140/2016 code II-B-1 tot en met II-B-2 gedaan. Deze potjes werden op 8 december 2016 ter beschikking gesteld van [naam bode ADC], dienstdoende bij het Analytisch Diagnostisch Centrum N.V.
3. Een geschrift, te weten een rapport van het Analytisch Diagnostisch Centrum d.d. 13 september 2017, opgemaakt door drs. F.J.I. Faulborn, voor zover inhoudende:
Onderwerp: 140/II-B-1 t/m II-B-2 d.d. 8 december 2016. Het materiaal bestond uit twee potjes, voorzien van opschrift 140 code II-B-1 en 140 code II-B-2, elk inhoudende een geringe hoeveelheid wit poeder en brokjes. Uit de verkregen resultaten moet de conclusie worden getrokken dat het materiaal cocaïne bevat in de zin van de Opiumlandsverordening 1960.
4. De verklaringen van verbalisant [verbalisant 2] afgelegd als getuige ter terechtzitting in hoger beroep van 11 april 2019 en van 29 augustus 2019 voor zover inhoudende:
11 april 2019:
Ik kan mij het incident van 8 december 2016 nog goed herinneren. Ik kende de verdachte voor het incident niet. Ik heb hem op 8 december 2016 voor het eerst gezien. Toen het voertuig waarin de verdachte zich bevond op de Kaya [naam straat 1] werd gestopt, zag ik de verdachte. Ik kon de persoon die uit de auto stapte goed zien. Het klopt dat ik niet in het proces-verbaal van bevindingen heb opgeschreven dat de man die wegrende, dezelfde man was als de man op de foto op de sedula die in de auto lag. Dat was een vergissing van mij. Ik had dat moeten doen. Ik weet zeker dat de verdachte de bestuurder van de auto was, die wegrende. Voordat de auto’s frontaal tegen elkaar waren gebotst en ook toen hij uit de auto stapte en wegrende, heb ik zijn gezicht gezien.
29 augustus 2019:
Ik blijf bij mijn herkenning van de verdachte. Ik weet zeker dat de verdachte degene was die die avond de auto bestuurde en wegrende. Ik weet zeker dat dat niet de hier ter terechtzitting aanwezige getuige [naam getuige] was.
5. De verklaringen van verbalisant [verbalisant 3] afgelegd als getuige ter terechtzitting in hoger beroep van 11 april 2019 en van 29 augustus 2019 voor zover inhoudende:
11 april 2019:
Ik kan mij het incident van 8 december 2016 nog ongeveer herinneren. Het klopt dat ik heb verklaard dat de persoon op de foto op de sedula, de man is die was weggerend. De man op de sedula is ook de man die vandaag ter terechtzitting als verdachte is verschenen. Zijn auto botste frontaal tegen die van ons aan. Wij zaten in een grote pick-up en onze koplampen stonden aan. Wij hebben de bestuurder goed kunnen zien.
29 augustus 2019:
Ik blijf bij mijn herkenning van de verdachte. Ik weet zeker dat de verdachte degene was die die avond de auto bestuurde en wegrende. Ik weet zeker dat dat niet de hier ter terechtzitting aanwezige getuige [naam getuige] was.
Bewijsoverwegingen
De raadsman heeft, kort samengevat, betoogd dat er sprake is van een persoonsverwisseling. Niet de verdachte maar [naam getuige] was de bestuurder van de auto. De herkenningen door de verbalisanten zijn niet bruikbaar voor het bewijs omdat deze niet betrouwbaar zijn, mede omdat de daarbij gevolgde procedure beïnvloeding van de herkenningen in de hand heeft gewerkt. Volgens de raadsman dient de verdachte dan ook te worden vrijgesproken van het aan hem tenlastegelegde.
Ten aanzien van de gestelde beïnvloeding van de herkenningen door de verbalisanten overweegt het Hof als volgt.
De twee verbalisanten hebben op 8 december 2016 een auto die in hun richting reed tot stoppen gemaand. Zij hebben de bestuurder, van wie zij het gezicht duidelijk hebben kunnen zien, zien uitstappen. Nadat de bestuurder was weggerend, treffen de verbalisanten een sedula in de auto aan op naam van de verdachte. De verbalisanten herkennen de man op de foto van de sedula als de bestuurder van de auto. Nadat enige tijd later [naam getuige] zich bij de politie meldt met de mededeling dat hij de bestuurder van de auto is geweest, herkennen de verbalisanten [naam getuige] bij een meervoudige fotoconfrontatie niet als de bestuurder van de auto. Daarna wordt hen voorgehouden dat zij in de auto het identiteitsbewijs van de verdachte hadden gevonden en wordt hen gevraagd of dat de man was die op de bewuste dag was weggerend. [verbalisant 2] antwoordt daarop:
“Ja, [verdachte] is de man die was weggerend. Nadat ik het identiteitsbewijs had aangetroffen herkende ik meteen dat hij degene was die was weggerend”. Het antwoord van [verbalisant 3] luidt:
“ ja, het betrof de bestuurder die was weggerend”. Eerst daarna wordt hen een kopie van de sedula van de verdachte getoond naar aanleiding waarvan [verbalisant 2] verklaart dat de persoon op de sedula degene was die was weggerend en verdovende middelen had weggegooid en [verbalisant 3] dat die persoon de bestuurder van de auto was die was weggerend [2] . Het Hof ziet in vorenstaande gang van zaken geen beïnvloeding van de herkenningen als door de raadsman aangevoerd, te meer niet nu al op de avond in kwestie, te weten op 8 december 2016, de eerste herkenning door de verbalisanten heeft plaatsgevonden. Dat de verbalisanten hebben nagelaten daarover te relateren in het proces-verbaal van bevindingen van 9 december 2016 maakt dat niet anders.
Ter terechtzitting in hoger beroep van 11 april 2019 hebben de beide verbalisanten, gehoord als getuige, de verdachte in persoon gezien en verklaard dat hij de bestuurder van de auto was. Ter terechtzitting in hoger beroep van 29 augustus 2019 - mede in aanwezigheid van de getuige [naam getuige] - hebben de verbalisanten hun herkenning van de verdachte nogmaals bevestigd. Zij zijn derhalve consistent in de herkenning van de verdachte en hun verklaringen ondersteunen elkaar.
Het Hof acht gelet op vorenstaande de herkenningen door de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] van de verdachte als zijnde de bestuurder van de auto betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs, ook nu er overigens niet is gebleken van feiten en omstandigheden die de herkenningen mogelijk onbetrouwbaar zouden maken.
Het standpunt van de verdediging dat een ander dan de verdachte de dader zou zijn (te weten [naam getuige]) en dat er sprake is van een persoonsverwisseling vindt weerlegging in de gebezigde bewijsmiddelen en behoeft derhalve geen bespreking.
Het verweer wordt verworpen.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is voorzien bij artikel 3, eerste lid, aanhef, onder A, van de Opiumlandsverordening en strafbaar gesteld in artikel 11 van die verordening.
Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Opzettelijk handelen in strijd met artikel 3, eerste lid, van de Opiumlandsverordening.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft ruim 700 gram cocaïne in zijn bezit gehad, een voor de volksgezondheid schadelijke stof. De hoeveelheid is van dien aard dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Het gebruik van cocaïne is bezwarend voor de samenleving onder meer vanwege de daarmee gepaard gaande gepleegde criminaliteit. De verdachte heeft zich evenwel slechts laten leiden door winstbejag en dat ten koste van anderen.
Naar het oordeel van het Hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Ten voordele van de verdachte weegt mee dat hij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Het Hof is, na dit een en ander te hebben afgewogen, met het Gerecht tot de slotsom gekomen dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden is. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.
In beslag genomen voorwerpen
Aan de orde is voorts het onder de verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp.
Ten aanzien van de in beslaggenomen cocaïne zal onttrekking aan het verkeer worden uitgesproken. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het bewezen verklaarde feit met betrekking tot dit voorwerp is begaan. Het bezit van dit voorwerp is voorts in strijd met de wet.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:19, 1:20, 1:21, 1:74, 1:75 en 1:224 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

vernietigt het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg en doet opnieuw recht;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
18 (achttien) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van deze straf, groot
9 (negen) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
onttrekt aan het verkeer de in beslag genomen cocaïne.
Dit vonnis is gewezen door mrs. A.J.M. van Gink, D. Radder en W.J. Geurts, leden van het Hof, bijgestaan door mr. C. Bernsen, zittingsgriffier, en op 19 september 2019 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao.
uitspraakgriffier:

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisant(en) in wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal en overige geschriften, die als bijlagen zijn opgenomen in het eindproces-verbaal van het Korps Politie Curaçao (Divisie Georganiseerde Criminaliteit) d.d. 29 augustus 2017, geregistreerd onder proces-verbaalnummer 64/17 en de onderzoeksnaam “Kaya [naam straat 1]”.
2.Proces-verbaal meervoudige fotoconfrontatie van 20 februari 2017, pagina 19 tot en met 24, en Proces-verbaal meervoudige fotoconfrontatie van 16 februari 2017, pagina 25 tot en met 30.