ECLI:NL:OGHACMB:2019:168

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
27 augustus 2019
Publicatiedatum
9 oktober 2019
Zaaknummer
AR 2068 - AUA201702567 - AUA2018H00162
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over ontbinding van bemiddelingsovereenkomsten en terugbetaling van ontvangen schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, waarin de bemiddelingsovereenkomsten tussen [appellant] en [geïntimeerde] zijn ontbonden. [appellant] had bemiddeld voor [geïntimeerde] bij het verkrijgen van een schadevergoeding na een arbeidsongeval. Het Gerecht oordeelde dat [appellant] een bedrag van Afl. 387.500,- had ontvangen, maar dat [geïntimeerde] tot op heden niets van de schadevergoeding had gezien. Het Hof bevestigde het oordeel van het Gerecht dat [appellant] niet had voldaan aan zijn verplichtingen uit de overeenkomst, waardoor de ontbinding van de overeenkomsten gerechtvaardigd was. Het Hof wees het verzoek van [appellant] om kosteloos te procederen af, omdat hij geen bewijs van onvermogen had overgelegd. Het Hof bevestigde het vonnis van het Gerecht en veroordeelde [appellant] tot betaling van de proceskosten, inclusief wettelijke rente.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2019 Vonnis no.:
Registratienummers: AR 2068 - AUA201702567 - AUA2018H00162
Uitspraak: 27 augustus 2019
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende in Aruba,
oorspronkelijk gedaagde,
thans appellant,
gemachtigde: mr. P.M.E. Mohamed,
tegen
[GEÏNTIMEERDE],
wonende in Aruba,
oorspronkelijk eiser,
thans geïntimeerde,
gemachtigden: mrs. J.T. Frolijk en M.R.B. Gorsira.
De partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij akte van appel van 27 juni 2018 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 16 mei 2018 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht).
1.2
Bij op 8 augustus 2018 ingekomen memorie van grieven, met productie, heeft [appellant] grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof hem admissie zal verlenen om in hoger beroep kosteloos te procederen en het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en opnieuw recht doende het door [appellant] aan [geïntimeerde] te betalen bedrag zal bepalen op Afl. 182.500,-, kosten rechtens.
1.3
Bij memorie van antwoord, met producties, heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof het bestreden vonnis zal bevestigen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten in hoger beroep, inclusief de nakosten en te vermeerderen met de wettelijke rente.
1.4
Op de daarvoor nader bepaalde dag heeft alleen [geïntimeerde] pleitnotities overgelegd.
1.5
Vonnis is gevraagd en bepaald op vandaag.

2.De beoordeling

2.1 [
appellant] is in eerste aanleg in het ongelijk gesteld. Om ook in hoger beroep kosteloos te kunnen procederen diende hij een (nieuw) bewijs van onvermogen te overleggen dat niet eerder dan zes maanden vóór de indiening van de appelakte is afgegeven (artikel 880 lid 1 Rv en artikel 135 Procesreglement). Het Hof heeft een dergelijk stuk in het dossier niet aangetroffen. Het verzoek van [appellant] om nadere toelating om kosteloos te procederen in hoger beroep zal dan ook worden afgewezen.
2.2
Voor de vaststaande feiten verwijst het Hof naar rov. 2.1 tot en met 2.9 van het bestreden vonnis. Kort samengevat gaat het er in de zaak om dat [appellant] voor [geïntimeerde] zou bemiddelen bij het verkrijgen van schadevergoeding in verband met een aan [geïntimeerde] overkomen arbeidsongeval, tegen een commissie van 30 dan wel 40% van de van de werkgever te ontvangen uitkering. Die werkgever, Mourik, heeft uiteindelijk ter uitvoering van een schikking een bedrag van in totaal Afl. 387,000,- - in delen - uitgekeerd op de derdengeldrekening van de gemachtigde van [geïntimeerde]. Het geld is vervolgens uitbetaald aan [appellant] en [geïntimeerde] heeft tot op heden nog niets van de schadevergoeding gezien.
2.3
In het bestreden vonnis heeft het Gerecht, overeenkomstig de subsidiaire vordering van [geïntimeerde], de bemiddelingsovereenkomsten van 16 juni 2010 en 16 juni 2014 ontbonden. In verband met de ongedaanmaking (artikel 6:271 e.v. BW-A) heeft het Gerecht overwogen dat [appellant] een bedrag van
Afl. 387.500,- heeft ontvangen dat moet worden terugbetaald en dat de door [geïntimeerde] van [appellant] ontvangen prestaties dienen te worden gewaardeerd op nihil. Het Gerecht heeft [appellant] veroordeeld tot betaling van het bedrag van Afl. 387.500,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 september 2017. De primaire vordering van [geïntimeerde], die strekte tot vernietiging van de overeenkomsten wegens wilsgebreken, alsmede de vordering tot schadevergoeding heeft het Gerecht afgewezen en het heeft [appellant] in de proceskosten verwezen.
2.4
De enige klacht in hoger beroep luidt dat het Gerecht de twee overeenkomsten ten onrechte heeft ontbonden omdat [appellant] wel degelijk heeft voldaan aan de hoofdverplichting van de overeenkomst(en) die eindigde bij het sluiten van de vaststellingsovereenkomst met Mourik.
Die klacht miskent dat de bemiddelingsovereenkomst strekte tot het
verkrijgenvan schadevergoeding. Voor zover dit al niet impliceert dat [appellant] zich actief diende in te spannen dat [geïntimeerde] de gelden ook daadwerkelijk in handen zou krijgen, houdt de overeenkomst (mede gelet op artikel 6:248 lid 1 BW) in elk geval in dat [appellant] zich diende te onthouden van handelingen die de ontvangst van het geld zouden verhinderen. Dat laatste heeft [appellant] echter wel gedaan; een afdoende verklaring daarvoor heeft hij in de processtukken niet gegeven. Deze tekortkoming rechtvaardigt ontbinding van de overeenkomsten.
2.5 [
appellant] heeft noch in hoger beroep noch in eerste aanleg bestreden dat hij het bedrag van Afl. 387.500,- heeft ontvangen (via uitbetaling vanaf de derdengeldrekening van de gemachtigde van [geïntimeerde], deels op basis van de als productie 7 bij inleidend verzoekschrift overgelegde instructie die kennelijk het voor Avincini, na aftrek van de commissie bestemde, bedrag betrof). [appellant] heeft in hoger beroep evenmin (gemotiveerd) geklaagd over het (op artikel 6:272 lid 2 BW-A te baseren) oordeel van het Gerecht dat de door [appellant] geleverde prestatie op nihil moet worden gewaardeerd en dat zulks in lijn is met de bepaling in de overeenkomst van 16 juni 2010 die meebrengt dat [geïntimeerde] bij wanprestatie de overeenkomst mag ontbinden en hij in dat geval geen vergoeding verschuldigd is. Dat die afspraak (voor de hele rechtsverhouding) tussen partijen gold, wordt in de memorie van grieven door [appellant] zelf bevestigd en zij kan naar het oordeel van het Hof de afwijzing van iedere vergoeding ook zelfstandig dragen.
2.6 [
appellant] heeft in de conclusie van antwoord en de memorie van grieven overigens ook niets gesteld over de mate waarin hij naast de aangezochte gemachtigde zelf ook werkzaamheden heeft verricht ten behoeve van het verkrijgen van de schadevergoeding. Maar wat daarvan verder zij: nu [geïntimeerde] vooralsnog niets van de door Mourik uit hoofde van de schikking betaalde schadevergoeding heeft gekregen, en hij genoodzaakt is om er alsnog om te procederen (nota bene tegen zijn eigen bemiddelaar) met zeer twijfelachtige kansen op (volledig) verhaal, moet met het Gerecht worden geoordeeld dat de door [appellant] geleverde prestatie niet aan de overeenkomst heeft beantwoord en dat de waarde die deze prestatie voor [geïntimeerde] heeft gehad op nihil moet worden gesteld. Ook om die reden dient [appellant] het volledige bedrag aan [geïntimeerde] af te dragen.
2.7
Bij die stand van zaken kan het inleidende verzoek in de memorie van grieven om het geschil te heroverwegen niet tot een ander oordeel leiden.
2.8
Het bestreden vonnis zal worden bevestigd met veroordeling van [appellant] in de kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten als hierna in de beslissing te vermelden.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] gevallen en tot op heden begroot op Afl. 179,15 aan verschotten en Afl. 11.000 aan salaris voor de gemachtigde, te vermeerderen met de nakosten en voorts met de wettelijke rente over alle bedragen, indien niet binnen veertien dagen na dit vonnis aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. F.W.J. Meijer, M.B. van den Enden en J. de Boer leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba uitgesproken op 27 augustus 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.