ECLI:NL:OGHACMB:2019:165

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
27 augustus 2019
Publicatiedatum
9 oktober 2019
Zaaknummer
AUA201801462 en AUA2018H00227
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van een arbeidsovereenkomst voor de duur van kabinet Eman II en de vraag naar gerechtvaardigd vertrouwen in een nieuwe overeenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, waarin zijn verzoek om te worden hersteld in zijn functie en om doorbetaling van zijn salaris werd afgewezen. [appellant] was in dienst van het Land Aruba als bewakingsmedewerker en zijn arbeidsovereenkomst was aangegaan voor de duur van het kabinet Eman II. Na het aflopen van deze periode op 31 oktober 2017, werd hij niet meer op de payroll vermeld, wat leidde tot de stelling van het Land dat zijn dienstverband van rechtswege was geëindigd. [appellant] betwistte dit en stelde dat hij gerechtvaardigd vertrouwen had in een nieuwe arbeidsovereenkomst, die hem zou zijn aangeboden na de verkiezingen van 22 september 2017.

De procedure begon met een beroepschrift dat op 10 december 2018 werd ingediend, waarin [appellant] verzocht om vernietiging van de eerdere beschikking en om zijn verzoek opnieuw toe te wijzen. Tijdens de zitting op 18 juni 2019 werd de zaak behandeld, waarbij beide partijen hun standpunten naar voren brachten. Het Hof oordeelde dat [appellant] zich had moeten realiseren dat zijn dienstverband tijdelijk was en dat er geen bindende toezeggingen waren gedaan over een nieuwe overeenkomst. Het Hof bevestigde de eerdere beschikking van het Gerecht en wees de verzoeken van [appellant] af, met de conclusie dat er geen aanleiding was voor een kostenveroordeling.

De uitspraak van het Hof benadrukt het belang van duidelijkheid in arbeidsrelaties en de noodzaak voor werknemers om zich bewust te zijn van de voorwaarden van hun dienstverband, vooral in politieke contexten waar kabinetten kunnen wisselen. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2019 Vonnis no.:
Registratienummers: AUA201801462 en AUA2018H00227
Uitspraak: 27 augustus 2019
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
B E S C H I K K I N G
in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende in Aruba,
oorspronkelijk verzoeker,
thans appellant,
gemachtigde: mr. D.G. Kock,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
HET LAND ARUBA,
zetelend in Aruba,
oorspronkelijk verweerder,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. M.P. Jansen (DWJZ).
De partijen worden [appellant] en het Land genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij op 10 december 2018 ingekomen beroepschrift is [appellant] in hoger beroep gekomen van de tussen partijen gegeven en op 30 oktober 2018 uitgesproken beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (verder: het Gerecht).
1.2
In dat beroepschrift heeft [appellant] beroepsgronden geformuleerd en toegelicht. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof de beschikking waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw recht doende, zijn verzoek als in prima gedaan zal toewijzen, met veroordeling van het Land in de kosten van beide instanties, alles uitvoerbaar bij voorraad.
1.3
Het Land heeft geen verweerschrift ingediend.
1.4
Op de zitting van het Hof in Aruba op 18 juni 2019 is de zaak behandeld samen met die onder nummer AUA2018H00225 tussen [naam 1] en het Land. [appellant] is verschenen met zijn gemachtigde. Namens het Land was aanwezig zijn gemachtigde. Alle aanwezigen hebben het woord gevoerd.
1.5
Aansluitend is beschikking aangezegd en nader bepaald op vandaag.

2.De beoordeling

2.1
In hoger beroep kan worden uitgegaan van het volgende.
2.1.1 [
appellant] is op 1 oktober 2010 in dienst van het Land getreden in de functie van bewakingsmedewerker bij de Cuerpo Especial Arubano (hierna: CEA), welke functie maximaal gewaardeerd is op het niveau van schaal 5. Hij is toen direct ter beschikking gesteld van het Bureau van de Minister van Algemene Zaken, Wetenschap, Innovatie en Duurzame Ontwikkeling (AZWIDO).
2.1.2
In een brief, gedateerd 28 februari 2014, van de Departamento Recurso Humano (DRH) aan voornoemde Minister, de premier M.G. Eman, is te lezen dat het contractuele arbeidsverband van [appellant] was aangegaan voor de duur van het kabinet Eman I. Onder verwijzing naar het besluit van de Ministerraad van 29 oktober 2013 om met alle arbeidscontractanten die vielen onder de zeven Ministeries van het kabinet Eman I met ingang van 1 november 2013 een nieuwe arbeidsovereenkomst aan te gaan voor de duur van het kabinet Eman II, wordt geschreven dat [appellant] voor de duur van het kabinet Eman II (zijnde van 1 november 2013 tot 1 november 2017) op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst wordt genomen met handhaving van zijn salaris van Afl. 3.425,- per maand (schaal 5,7) en met toekenning van een toelage van 25%. Geadviseerd werd om beide arbeidsovereenkomsten schriftelijk vast te leggen.
2.1.3
Bij brief van 26 november 2015 heeft het Land aan het hoofd van de CEA bericht dat diens voorstel om [appellant] tot ambtenaar te benoemen niet kan worden ingewilligd omdat bij ministerraadbeslissing van 27 januari 2015 is besloten om alleen kaderpersoneel in vaste dienst te benoemen en [appellant] aan die voorwaarde niet voldoet. Daarbij wordt gewezen op het financiële beleid dat onder meer is gericht op beheersing van de personeelskosten.
2.1.4
In zijn vergadering van 27 augustus 2017 heeft de Ministerraad besloten om [appellant] een nieuwe arbeidsovereenkomst aan te bieden of om hem in tijdelijke dienst te benoemen.
2.15
Op 22 september 2017 hebben de algemene verkiezingen plaatsgevonden in Aruba. De regeringspartij is daarbij haar absolute meerderheid in de staten kwijtgeraakt.
2.1.6
Bij ministerraadbeslissing van 27 oktober 2017 is op verzoek van premier Eman en conform het advies van de
Departamento Recurso Humano(hierna: DRH) ingestemd met de indienstneming van [appellant] over de regeerperiode van het kabinet Eman I en het kabinet Eman II. Tevens heeft het Land ermee ingestemd dat [appellant] per 1 november 2017 wordt teruggeplaatst bij de CEA.
2.1.7
Op 17 november 2017 is het kabinet Eman II afgetreden en is het kabinet Wever-Croes I aangetreden.
2.1.8
In een advies van de DRH aan de Minister van AZWIDO) van
29 november 2017 wordt vermeld dat [appellant] vanaf 1 november 2017 niet bij de CEA heeft gewerkt en dat hij niet is opgevoerd in de payroll van november 2017, waardoor het dienstverband van [appellant] van rechtswege is verlopen op 31 oktober 2017.
2.1.9
Bij brief van 27 december 2017 heeft het Land aan [appellant] bericht, voor zover hier van belang:

Onderwerp: van rechtswege verlopen dienstverband
U had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met het Land. Deze is aangegaan voor de duur van de regeerperiode van het Kabinet Eman II en verliep van rechtswege op 31 oktober 2017.
In de vergadering van de ministerraad van 27 augustus 2017 is besloten om u een nieuwe arbeidsovereenkomst aan te bieden of om u in tijdelijke dienst te benoemen. Deze beslissing is genomen tijdens de periode van het afscheidsbeleid, dan wel de demissionaire periode van het Kabinet Eman II. Een dergelijk besluit is in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, daar het afgetreden kabinet het nieuwe kabinet niet voor een voldongen feit mag plaatsen.
Om een transparante transitieperiode te waarborgen zijn de rechtspositionele beslissingen die genomen zijn tijdens de periode van afscheidsbeleid en de demissionaire periode van het Kabinet Eman II aan het Kabinet Wever-Croes voorgelegd.
In de vergadering van de ministerraad van 6 december 2017 is besloten tot intrekking van de beslissing van de ministerraad van 27 augustus 2017.
Voorts zij dat u niet met de werkzaamheden bij de dienst bent aangevangen op 1 november 2017. Dit betekent dat voornoemde beslissingen van de ministerraad van 27 augustus 2017 de facto niet is uitgevoerd waardoor uw dienstverband van rechtswege is verlopen op 31 oktober 2017…”.
2.2
In eerste aanleg heeft [appellant] verzocht dat het Gerecht voor recht zal verklaren dat het aan hem verleende ontslag kennelijk onredelijk is. Tevens heeft hij verzocht dat het Gerecht het Land zal veroordelen - uitvoerbaar bij voorraad - om [appellant] weer te werk te stellen met terugwerkende kracht tot
1 februari 2018 en hem zijn loon door te betalen vanaf 1 februari 2018 totdat de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze zal zijn beëindigd, althans om [appellant] binnen twee weken na betekening van deze uitspraak een vergoeding te betalen van Afl. 37.150,-, dit een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van Afl. 250,- per dag en/of gedeelte van een dag dat het Land de vergoeding niet uiterlijk binnen twee weken na betekening van deze uitspraak voldoet, met veroordeling van het Land in de proceskosten.
2.3
In de bestreden beschikking heeft het Gerecht de verzoeken van [appellant] afgewezen en [appellant] veroordeeld in op nihil begrote proceskosten van het Land.
2.4
Naar in hoger beroep als niet of onvoldoende weersproken vaststaat heeft [appellant] tot en met 31 oktober 2017 gewerkt voor de minister en kwam hij hooguit af en toe bij CEA om “zijn bekwaamheid te behouden”. De interne documenten van het Land (waaronder het besluit van 27 oktober 2017, waarin wordt gesproken over “terugplaatsen”) zijn hierover ook duidelijk.
2.5
Evenmin (voldoende) weersproken is de stelling van het Land dat [appellant] zich realiseerde dat de benoeming in 2010 en de latere verlenging tot
1 november 2017 beide tijdelijk waren, voor de duur van de kabinetten Eman, zoals dat ook bleek uit de aan [appellant] verstrekte salarisstroken.
2.6
Dat [appellant] de hem voorgelegde overeenkomsten niet heeft willen tekenen had er kennelijk vooral mee te maken dat hij als ambtenaar in vaste dienst benoemd wilde worden en [appellant] bestrijdt naar het Hof begrijpt in hoger beroep ook niet dat, zoals het oordeel van het Gerecht impliceert, de einddatum van 31 oktober 2017 tussen partijen gold en dat deze door [appellant] was aanvaard. Inzet van het hoger beroep is de vraag of de besluiten van
27 augustus 2017 en 27 oktober 2017 om [appellant] na 1 november 2017 toch in dienst te houden (door zijn bestaande overeenkomst te verlengen of deze door een nieuwe overeenkomst te vervangen) is uitgevoerd, althans of [appellant] daarop heeft mogen vertrouwen.
2.7
Die vraag dient, ook wanneer ervan wordt uitgegaan dat het afdelingshoofd van de CEA zich heeft uitgelaten zoals die is vermeld in het beroepschrift, ontkennend te worden beantwoord. Het moet voor [appellant] duidelijk zijn geweest dat de nieuwe of verlengde arbeidsovereenkomst nog geen zekerheid was omdat het nieuwe kabinet daarover nog moest oordelen. Hij kon er niet van uitgaan dat het afdelingshoofd daarover bindende mededelingen kon doen, nog daargelaten of diens bewoordingen voldoende concreet waren om daaruit af te kunnen leiden dat het besluit al genomen was. De periode gedurende welke [appellant] thuis is gebleven wijst er trouwens evenmin op dat [appellant] dat heeft gedacht of heeft mogen denken. Niet aannemelijk is immers dat het maken van een rooster of het verstrekken van een uniform, waarop [appellant] naar eigen zeggen diende te wachten, meerdere weken kost.
2.8
Omdat de door [appellant] gestelde omstandigheden niet tot een ander oordeel kunnen leiden, is voor bewijslevering geen plaats.
2.9
Het hoger beroep faalt zodat de bestreden beschikking moet worden bevestigd. Voor een kostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
bevestigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. F.W.J. Meijer, M.B. van den Enden en
J. de Boer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba uitgesproken op 27 augustus 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.