In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, waarin zijn verzoek om te worden hersteld in zijn functie en om doorbetaling van zijn salaris werd afgewezen. [appellant] was in dienst van het Land Aruba als bewakingsmedewerker en zijn arbeidsovereenkomst was aangegaan voor de duur van het kabinet Eman II. Na het aflopen van deze periode op 31 oktober 2017, werd hij niet meer op de payroll vermeld, wat leidde tot de stelling van het Land dat zijn dienstverband van rechtswege was geëindigd. [appellant] betwistte dit en stelde dat hij gerechtvaardigd vertrouwen had in een nieuwe arbeidsovereenkomst, die hem zou zijn aangeboden na de verkiezingen van 22 september 2017.
De procedure begon met een beroepschrift dat op 10 december 2018 werd ingediend, waarin [appellant] verzocht om vernietiging van de eerdere beschikking en om zijn verzoek opnieuw toe te wijzen. Tijdens de zitting op 18 juni 2019 werd de zaak behandeld, waarbij beide partijen hun standpunten naar voren brachten. Het Hof oordeelde dat [appellant] zich had moeten realiseren dat zijn dienstverband tijdelijk was en dat er geen bindende toezeggingen waren gedaan over een nieuwe overeenkomst. Het Hof bevestigde de eerdere beschikking van het Gerecht en wees de verzoeken van [appellant] af, met de conclusie dat er geen aanleiding was voor een kostenveroordeling.
De uitspraak van het Hof benadrukt het belang van duidelijkheid in arbeidsrelaties en de noodzaak voor werknemers om zich bewust te zijn van de voorwaarden van hun dienstverband, vooral in politieke contexten waar kabinetten kunnen wisselen. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.