ECLI:NL:OGHACMB:2019:161

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
20 augustus 2019
Publicatiedatum
22 augustus 2019
Zaaknummer
BON2018H00035
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aftrekbaarheid van hypothecaire rente en kosten voor eigen woning als hoofdverblijf

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, die in 2014 en 2015 de rente en kosten van een hypothecaire geldlening voor zijn woning in aftrek heeft gebracht van zijn inkomen. De inspecteur der belastingen in Bonaire heeft deze aftrek gecorrigeerd, omdat de woning niet als hoofdverblijf ter beschikking zou staan. Het Gerecht in eerste aanleg heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en de aanslagen inkomstenbelasting voor de jaren 2014 en 2015 verminderd. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

Het Hof heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat belanghebbende in 2016 in de woning aan de Z heeft gewoond, ondanks dat zijn partner en kinderen op een ander adres verbleven. Het Hof oordeelt dat de woning aan de Z als hoofdverblijf ter beschikking stond aan belanghebbende, en dat hij recht heeft op aftrek van de rente en kosten van de hypothecaire geldlening. Het Hof vernietigt de uitspraak van het Gerecht, vermindert de aanslagen en kent belanghebbende een proceskostenvergoeding toe.

De uitspraak is gedaan door een collegiaal Hof, waarbij de rechters de verklaringen van belanghebbende en zijn partner geloofwaardig achten. De intentie om de woning als hoofdverblijf te gebruiken is vastgesteld, ondanks de complicaties die zich tijdens de bouw hebben voorgedaan. Het Hof concludeert dat de inspecteur ten onrechte de aftrek heeft gecorrigeerd en dat belanghebbende recht heeft op de gevraagde verminderingen van de aanslagen.

Uitspraak

Uitspraak
BON2018H00035
Datum uitspraak: 20 augustus 2019
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
X,
wonend in Bonaire,
appellant (hierna: belanghebbende),
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (het Gerecht) van 3 mei 2018 in de zaken BBZ nrs. BON201700393 en BON201700394, zoals hersteld in de uitspraak van het Gerecht van 15 mei 2018, in het geding tussen:
belanghebbende
en
de inspecteur der belastingen in Bonaire,
verweerder (hierna: de Inspecteur).
1.Procesverloop
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2014, met dagtekening 27 augustus 2016, een aanslag in de inkomstenbelasting (hierna: IB 2014) opgelegd naar een belastbare som van USD 45.682.
1.2. Aan belanghebbende is voor het jaar 2015, met dagtekening 27 augustus 2016, een aanslag in de inkomstenbelasting (hierna: IB 2015) opgelegd naar een belastbare som van USD 53.038.
1.3. Belanghebbende heeft op 9 augustus 2016 bezwaar gemaakt tegen de aanslagen. De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 21 september 2017 de aanslagen gehandhaafd.
1.4. Belanghebbende heeft op 17 november 2017 beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar.
1.5. Het Gerecht heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de aanslag IB 2014 verminderd tot een naar een belastbare som van USD 44.483 en de aanslag IB 2015 verminderd tot een naar een belastbare som van USD 52.817 en de Inspecteur opgedragen het door belanghebbende betaalde griffierecht van USD 30 te vergoeden.
1.6. Belanghebbende heeft bij brief van 22 juni 2018, ontvangen ter griffie van het Gerecht op 25 juni 2018, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Gerecht. De Inspecteur heeft met dagtekening 28 september 2018 een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
1.7. Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van het Gerecht ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.8. Het Hof heeft de zaak ter zitting te Kralendijk, Bonaire behandeld op 21 mei 2019, waar zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede mr. A en B BSc, namens de Inspecteur.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende en zijn partner C (de partner) hebben samen twee kinderen, geboren in 2002 en 2004 (de kinderen). Vanaf 25 maart 2011 staat belanghebbende met zijn gezin ingeschreven op het adres Y.
2.2.
Belanghebbende is in loondienst werkzaam bij H NV. Daarnaast is belanghebbende sinds 2013 ook directeur en enig aandeelhouder van F BV. Deze vennootschap is eveneens gevestigd op Y.
2.3.
Belanghebbende heeft aan de Z een stuk grond in erfpacht. Daarop heeft belanghebbende een woning laten bouwen, met de bedoeling om daar met zijn gezin te gaan wonen. De woning is medio 2016 gereed gekomen. Deze woning is gelegen op circa 1,5 kilometer afstand van de woning aan de Y. Zijn gezin heeft nimmer gewoond in de woning aan de Z. Sinds september 2017 staat deze woning te koop bij een makelaar.
2.4.
Met ingang 15 augustus 2016 heeft belanghebbende zich ingeschreven op het adres Z. De partner en de kinderen zijn op het adres Y blijven wonen en zijn daar ingeschreven gebleven. Tot augustus 2017 heeft belanghebbende verbleven in de woning aan de Z. In deze woning waren geen internet en televisie aanwezig. In de periode dat belanghebbende aan de Z heeft verbleven, werd zijn kleding gewassen aan de Y. Ook nuttigde belanghebbende in die periode het avondeten veelal aan de Y. De administratieve werkzaamheden voor zijn bedrijf F BV verrichtte belanghebbende ook vanuit de woning aan de Y.
2.5.
Voor de bouw van de woning heeft belanghebbende in 2013 een hypothecaire geldlening afgesloten. In zijn aangiften inkomstenbelasting heeft belanghebbende de rente en kosten van deze geldlening en de premie voor brand- en natuurrampenverzekering als persoonlijke lasten in aftrek gebracht. De rente en kosten van de hypothecaire geldlening bedroegen respectievelijk USD 11.769 (2014) en USD 17.048 (2015).
2.6.
Bij het vaststellen van de aanslagen inkomstenbelasting 2014 en 2015 heeft de Inspecteur deze aftrek gecorrigeerd, omdat de woning aan de Z niet als hoofdverblijf ter beschikking staat aan belanghebbende.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
In hoger beroep is in geschil of belanghebbende de rente en kosten van de hypothecaire geldlening kan aftrekken van zijn inkomen. Daarbij is in het bijzonder in geschil of in 2016 de woning aan de Z als hoofdverblijf ter beschikking stond aan belanghebbende. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot een verdere vermindering van de aanslag IB 2014 naar een belastbaar inkomen van USD 44.483 minus USD 11.769, ofwel USD 32.714, en tot een vermindering van de aanslag IB 2015 naar een belastbaar inkomen van USD 52.817 minus USD 17.048, ofwel USD 35.769 en - zo begrijpt het Hof - tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand ter zitting in eerste aanleg.
3.3.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op wat zij ter zitting hebben bijgebracht.
3.4.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van het Gerecht en tot vermindering van de aanslag IB 2014 tot een naar een belastbaar inkomen van USD 32.714 en van de aanslag IB 2015 tot een naar een belastbaar inkomen van USD 35.769. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van het Gerecht.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.1.
Bij de beoordeling van het geschil dient het volgende te worden voorop gesteld.
4.1.2.
Belanghebbende had gedurende de jaren 2014 tot en met 2017 de grond aan de Z in erfpacht. Op deze grond heeft belanghebbende in die jaren een woning gebouwd welke medio 2016 is gereed gekomen. Op grond van artikel 4, aanhef en onder b, van de Wet inkomstenbelasting BES (hierna: de Wet) is de op deze grond gebouwde woning een eigen woning in de zin van de Wet. Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder h, van de Wet zijn persoonlijke lasten de rente van schulden en kosten van geldlening aangegaan ter verkrijging, onderhoud of verbetering van de eigen woning die de belastingplichtige als hoofdverblijf ter beschikking staan.
4.1.3.
Op grond van ongeschreven, begunstigend beleid van de Belastingdienst zijn de rente en kosten van een geldlening die verband houden met een woning in aanbouw aftrekbaar als persoonlijke lasten, als deze woning in één van de daaropvolgende twee jaren als hoofdverblijf aan belastingplichtige ter beschikking is komen te staan. Ter zitting heeft de Inspecteur desgevraagd verklaard dat hem niet bekend is of het begunstigende beleid beperkt is tot het feitelijk als hoofdverblijf ter beschikking komen staan of dat voor toepassing van het begunstigende beleid voldoende is dat de te bouwen woning bestemd is om in één van de op de bouw volgende twee jaren als hoofdverblijf te gaan dienen.
4.2.
Anders dan het Gerecht is het Hof van oordeel dat de woning aan de Z belanghebbende in 2016 als hoofdverblijf ter beschikking heeft gestaan en dat belanghebbende recht heeft op aftrek als persoonlijke lasten van de door hem over de jaren 2014 en 2015 betaalde rente van de geldlening aangegaan in verband met de eigenwoning. Daartoe overweegt het Hof als volgt.
4.3.
Als door belanghebbende gesteld en door de Inspecteur niet betwist, staat vast dat belanghebbende in 2016 in de woning aan de Z heeft gewoond. Dit wordt bevestigd door de ter zitting als gehoorde (toenmalige) buurman van belanghebbende, M. De Inspecteur betwist echter dat het verblijf van belanghebbende in de woning aan Z gedurende 2016 is aan te merken als “hoofdverblijf” in de zin van de Wet. Redengevend daartoe acht de Inspecteur dat de partner en de kinderen nimmer verblijf hebben gehouden in de woning aan de Z, dat belanghebbende veelal de maaltijd nuttigde bij de partner en de kinderen aan de Y, dat de partner ook de was van belanghebbende deed en dat het bedrijfsadres van belanghebbende was en is de woning aan de Y. Belanghebbende stelt daartegenover dat hij niet is gehuwd met de partner noch een samenlevingscontract met haar heeft, hij geen ouderlijke macht uitoefent over de kinderen en dat hij en de partner in 2016 zodanig van mening verschilden over de vraag of zij en de kinderen naar de woning aan de Z zouden verhuizen dat zij uiteindelijk besloten hebben dat uitsluitend belanghebbende zou verhuizen naar die woning en dat belanghebbende en de partner en de kinderen duurzaam gescheiden zouden gaan leven. De partner heeft ter zitting van het Hof de verklaringen van belanghebbende bevestigd en nader toegelicht. Daarbij heeft zij verklaard dat zij in 2016 slechts op commerciële basis huishoudelijke diensten verrichtte voor belanghebbende.
4.4.
Alles afwegende, acht het Hof de ter zitting afgelegde verklaringen van belanghebbende en de partner geloofwaardig. Vanaf de verkrijging van de grond aan Z in erfpacht en de constructie van de daarop in aanbouw zijnde woning hadden belanghebbende en de partner de intentie om aldaar hun hoofdverblijf te gaan houden. Vanwege vele problemen tijdens de bouw is de intentie van de partner gewijzigd en heeft zij uiteindelijk besloten niet te willen verhuizen naar de gereed gekomen woning aan de Z. Belanghebbende had nog wel die intentie, wat er uiteindelijk toe heeft geleid dat belanghebbende en de partner medio 2016 duurzaam gescheiden zijn gaan wonen. Aldus diende de eigen woning aan de Z belanghebbende als hoofdverblijf in de zin van de Wet. Daaraan doet naar het oordeel van het Hof niet af dat belanghebbende veelal het avondeten nuttigde bij de partner en aldaar – zo staat als enerzijds gesteld en anderzijds niet betwist vast – tegen vergoeding van de kosten zijn kleding liet wassen.
4.5.
Gelet op al het voorgaande is het hoger beroep gegrond.

5.Proceskosten en griffierecht

5.1.
In eerste aanleg heeft belanghebbende aanspraak gemaakt op vergoeding van de ter zitting verleende rechtsbijstand als hij in het gelijk zou worden gesteld wat betreft de aftrek van de kosten voor de woning in aanbouw aan de Z. Aangezien belanghebbende in hoger beroep alsnog op dit punt in het gelijk wordt gesteld, ziet het Hof aanleiding alsnog een proceskostenvergoeding ter zake van het verlenen van rechtsbijstand ter zitting in eerste aanleg toe te kennen op de voet van het Beleid proceskostenvergoeding. Het Hof bepaalt die vergoeding op USD 391 (verschijnen ter zitting 1 punt met wegingsfactor 1 en waarde per punt van USD 391).
5.2.
Het Hof bepaalt voorts dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt.

6.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigtde uitspraak van het Gerecht behoudens de beslissing tot vergoeding door de Inspecteur aan belanghebbende van het betaalde griffierecht van USD 30;
  • verklaarthet beroep
    gegronden
    vernietigtde uitspraken op bezwaar;
  • vermindertde aanslag IB 2014 tot een naar een belastbaar inkomen van USD 32.714;
  • vermindertde aanslag IB 2015 tot een naar een belastbaar inkomen van USD 35.769;
  • veroordeeltde Inspecteur tot vergoeding van de door belanghebbende in eerste aanleg gemaakte kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand tot een bedrag van USD 391;
  • draagtde Inspecteur op het door belanghebbende in hoger beroep betaalde griffierecht van USD 60 te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mrs. D. Haan, voorzitter, H.A.J. Kroon en M.G.J.M. van Kempen, leden, in tegenwoordigheid van M.M.M. Faro MSc, als griffier. De beslissing is op 20 augustus 2019 in het openbaar uitgesproken.
Afschriften zijn per post/per e-mail op (
datum-stempel) aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen twee maanden na dagtekening van het afschrift van de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Partijen hebben ook de mogelijkheid hun beroepschrift in te dienen bij de griffie van het Gerecht in Eerste aanleg dat de zaak in eerste aanleg heeft behandeld. De datum van binnenkomst bij de griffie van het lokale Gerecht in Eerste aanleg is in dat geval bepalend voor de vraag of het beroep tijdig is ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. waartegen u in beroep komt;
d. waarom u het daar niet mee eens bent (de gronden van het beroep).
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.