Uitspraak
1. de gezamenlijke erfgenamen van [GEÏNTIMEERDE sub 1],
2. de gezamenlijke erfgenamen van [GEÏNTIMEERDE sub 2],
de gezamenlijke erfgenamen van [GEÏNTIMEERDE sub 3],
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten. [Appellant] vordert dat hem wordt verklaard dat hij door extinctieve verjaring de eigendom heeft verkregen van twee percelen grond. Hij stelt dat hij deze percelen in de jaren tachtig in bezit heeft genomen door er appartementen op te bouwen, en dat hij deze percelen sinds 2009 in zijn bezit heeft. Het Gerecht heeft [appellant] toegelaten tot bewijs van zijn stelling, maar heeft geoordeeld dat hij niet is geslaagd in deze bewijsopdracht. De getuigen die [appellant] heeft gehoord, hebben tegenstrijdige verklaringen afgelegd over het moment van inbezitname, en er is geen schriftelijk bewijs overgelegd dat zijn bezit ondersteunt.
In hoger beroep heeft [appellant] grieven ingediend tegen de bewijsopdracht en de bewijswaardering van het Gerecht. Het Hof oordeelt dat, ondanks de gebreken in het verweer van de erven [geïntimeerden], [appellant] onvoldoende bewijs heeft geleverd om zijn vordering te onderbouwen. De tegenstrijdige verklaringen van de getuigen en het ontbreken van schriftelijk bewijs zijn fataal voor zijn vordering. Het Hof bevestigt het vonnis van het Gerecht en veroordeelt [appellant] in de proceskosten van de erven [geïntimeerden].