ECLI:NL:OGHACMB:2019:145

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
30 juli 2019
Publicatiedatum
14 augustus 2019
Zaaknummer
AR 18/2017 BON2018H00013
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige omzetting van huurrechten in erfpachtrechten en schadevergoeding voor legataris

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, waarin zij zich verzet tegen de onrechtmatige omzetting van huurrechten in erfpachtrechten door [geïntimeerde], die als curator optrad. De procedure begon met een akte van appel op 27 december 2017, na een vonnis van 20 december 2017. [appellante] vorderde onder andere schadevergoeding van [geïntimeerde] voor het onrechtmatig handelen, waarbij zij stelde dat zij recht had op 75% van de rechten op een perceel grond na het overlijden van erflaatster op 13 maart 2015.

Het Hof heeft vastgesteld dat [geïntimeerde] als curator de rechten van erflaatster onrechtmatig heeft omgezet in erfpachtsrechten op zijn eigen naam, wat in strijd is met zijn zorgplicht. De vordering van [appellante] tot schadevergoeding is deels toegewezen, waarbij het Hof oordeelde dat [geïntimeerde] USD 30.000,- aan [appellante] moet betalen. Het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg is vernietigd, en [geïntimeerde] is veroordeeld in de proceskosten van [appellante].

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van een curator en de gevolgen van onrechtmatige daden in het kader van erfrecht. Het Hof heeft de grieven van [appellante] gegrond verklaard en het vonnis van de eerste aanleg vernietigd, met een duidelijke toewijzing van de schadevergoeding en proceskosten.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2019 Vonnisno.:
Registratienummer: AR 18/2017 BON2018H00013
Uitspraak: 30 juli 2019
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
[APPELLANTE],
wonende te Curaçao,
oorspronkelijk eiseres in conventie, gedaagde in reconventie,
thans appellante,
hierna te noemen: [appellante],
gemachtigde: thans mr. S.C. Larmonie,
tegen
[GEÏNTIMEERDE],
wonende te Bonaire,
oorspronkelijk gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
thans geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
gemachtigde: mr. A.T.C. Nicolaas.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Bij akte van appel van 27 december 2017 is [appellante] tijdig in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 20 december 2017 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire (verder: het GEA) onder registratienummer AR 18 van 2017 (verder: het vonnis).
1.2.
Op 28 december 2017 heeft [appellante] een schorsingsverzoek ingediend, waarop door [geïntimeerde] bij memorie van antwoord in incident is geantwoord. Het Hof heeft op 6 februari 2018 uitspraak gedaan. De tenuitvoerlegging van het vonnis van 20 december 2017 is geschorst voor zover [appellante] is veroordeeld tot opheffing van het conservatoir beslag.
1.3.
Bij op 7 februari 2018 ingekomen memorie van grieven heeft [appellante] grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, naast een proceskostenveroordeling in beide instanties, opnieuw recht doende zal bepalen zoals in eerste aanleg door [appellante] is gevorderd. In eerste aanleg heeft
[appellante] gevorderd om bij voorraad uitvoerbaar voor recht te oordelen dat:
1. geïntimeerde] op onrechtmatige wijze de erfpachtsrechten van het perceel in kwestie heeft verkregen;
2. [ appellante] na het overlijden van erflaatster, dus op 13 maart 2015, rechthebbende is geworden van 75% van de rechten op het registergoed geleden te Pos di Amor 19 te Bonaire, kadastraal bekend onder nummer 4-G-3044;
3. [ geïntimeerde] US$ 85.000,00 (vijf en tachtig duizend US dollars) dient te betalen aan [appellante] voor geleden schade voortkomende uit het onrechtmatig handelen van [geïntimeerde] of het in goede justitie te bepalen bedrag waarbij dan inbegrepen de door [appellante] gemaakte kosten ter bescherming van haar rechten.
1.4.
Bij op 5 maart 2018 ingekomen memorie van antwoord, met producties, heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden en geconcludeerd dat het Hof het bestreden vonnis dient te bevestigen, met veroordeling van [appellante] in de kosten van beide instanties alsmede van het incidentele appel.
1.5.
Op 25 september 2018 hebben partijen schriftelijke pleitnotities in het geding gebracht, waarna op 23 oktober 2018 nog door [geïntimeerde] een akte uitlating productie is genomen.
1.6.
Vonnis is gevraagd en bepaald op heden.

2.De feiten

Tegen de vaststaande feiten uit het vonnis zijn geen grieven gericht. Het Hof zal de feiten toch opnieuw (in wat uitgebreidere vorm dan in het vonnis) vaststellen, zoals hierna weergegeven:
a. Op 19 december 2008 overleed [naam 1] (verder: [naam 1]), die in algehele gemeenschap van goederen gehuwd was met [naam 2] (verder: erflaatster). Uit dit huwelijk zijn geen kinderen geboren.
b. Tot de huwelijksgoederengemeenschap behoorden de huurrechten jegens de overheid betreffende een onroerende zaak (verder hierna telkens te noemen: ‘het perceel’ dat nader is omschreven onder c. en i.).
c. In het testament van 25 juni 1986 heeft erflaatster aan [appellante] het volgende gelegateerd:
mijn rechten ten aanzien van een perceel grond ter grootte van 396 m2 met het daarop gebouwde huis(dit is het perceel)
, gelegen in het tweede district van Bonaire, thans voor de prijs van een gulden en vijftig cent (NAf. 1,50) per jaar ten name van [naam 1] gehuurd van het eilandgebied Bonaire, onder register nummer 2242.Onder de last van de legaten is [naam 3] (zus van [appellante]) door erflaatster tot erfgenaam benoemd.
d. Bij testament van 21 juni 2007 heeft [naam 1] tot zijn enig erfgenaam benoemd.
e. Erflaatster is in 2001 onder curatele gesteld. [geïntimeerde] is per 29 oktober 2007 benoemd tot (opvolgend) curator.
f. [naam 1] is overleden in 2008.
g. De op 3 maart 2009 gedateerde verklaring van erfrecht betreffende [naam 1] vermeldt onder meer dat erflaatster krachtens huwelijksvermogensrecht voor de onverdeelde helft gerechtigd is tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van [naam 1] en erflaatster en dat [geïntimeerde] krachtens erfrecht enig erfgenaam van [naam 1] tot de andere onverdeelde helft gerechtigd is.
h. [geïntimeerde] heeft zich op 26 november 2009 tot het Eilandgebied Bonaire gewend met het verzoek om het perceel kadastraal bekend als 4-G-3044 in erfpacht aan hem uit te geven.
i. Bij akte van 13 december 2011 heeft het Openbaar Lichaam Bonaire [geïntimeerde] het recht van erfpacht verleend. Dit recht is ingeschreven in het kadaster op naam van [geïntimeerde] als:
Het recht van erfpacht tot 14 december 2071 op een perceel grond geleden te Nikiboko op Bonaire, kadastraal bekend als afdeling 4, sectie G, nummer 3044, groot 472 m2 (stenen huis, schuur en erf).
j. Erflaatster is overleden op 13 maart 2015.
k. De gemachtigde van [appellante] heeft [geïntimeerde] op 28 februari 2017 een brief geschreven, waarin onder meer staat dat [geïntimeerde] zich in strijd met de wet eigenaar heeft gemaakt van het perceel. [geïntimeerde] wordt in de brief aansprakelijk gehouden voor de schade die [appellante] lijdt.
l. [appellante] heeft op 17 maart 2017 verlof verkregen tot het leggen van beslag ten laste van [geïntimeerde] op het perceel. Dit beslag is gelegd op 20 maart 2017.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de door [appellante] overgelegde brief van het Openbaar Lichaam Bonaire van 4 mei 2016 blijkt dat dit lichaam het verzoek van [geïntimeerde] tot omzetting van de rechten ten aanzien van het perceel in erfpachtsrechten (zie h) zo heeft opgevat dat hij dit deed vanuit twee hoedanigheden; één als curator en dus wettelijk vertegenwoordiger van erflaatster voor de onverdeelde helft van de erfenis van [naam 1] en één als erfgenaam van [naam 1] voor de andere helft van de erfenis, waarvan (de rechten op) het perceel deel uitmaakte.
3.2.
Volgens [appellante] had [geïntimeerde] niet vanuit de hoedanigheid van curator die omzetting van de rechten in erfpachtsrechten op zijn eigen naam mogen bewerkstelligen en lijdt zij daardoor schade.
3.3.
Voor zover [appellante] zich heeft willen beroepen op vernietiging (artikel 1:347 BW) van de omzettingshandeling voor de helft van de erfpachtvestiging, had zij zich moeten richten tot het Openbaar Lichaam Bonaire. Nu deze laatste geen procespartij is, zal de vordering van [appellante] niet op grond van vernietiging kunnen worden toegewezen. Het betoog van [geïntimeerde] dat de mogelijkheid tot vernietiging inmiddels is verjaard, is daarmee ook niet relevant.
3.4.
De andere grondslag die [appellante] aanvoert is onrechtmatige daad. Ingevolge artikel 1:385 lid 1 BW is artikel 1:336 BW van overeenkomstige toepassing bij curatele. Daaruit volgt dat de curator ervoor dient zorg te dragen dat de curandus overeenkomstig diens vermogen wordt verzorgd. Ingevolge artikel 1:386 lid 1 BW zijn op het bewind van de curator de omtrent het bewind van de voogd gegeven voorschriften van overeenkomstige toepassing. Die voorschriften zijn gegeven in de artikelen 1:337 en verder BW. Dit betekent dat de curator op grond van artikel 1:337 lid 2 BW het bewind over het vermogen van de curandus als een goed curator dient uit te voeren en is de curator bij slecht bewind voor de daardoor veroorzaakte schade aansprakelijk.
3.5. [
geïntimeerde] heeft deze zorgplicht geschonden door het gedeelte van de rechten op het perceel dat aan erflaatster toekwam te laten omzetten in erfpachtsrechten uitsluitend op zijn eigen naam. Hij heeft daarmee immers vermogen van erflaatster naar zich toe getrokken. Als goed curator had hij het gedeelte waarop erflaatster aanspraak had op
haarnaam moeten laten zetten. De omzetting is aldus onrechtmatig. In de plaats van de rechten van erflaatster op het perceel kwam aan erflaatster na de onrechtmatige omzetting een vordering op [geïntimeerde] toe, strekkende tot schadevergoeding.
3.6.
Vervolgens is het de vraag of dit vorderingsrecht van erflaatster valt onder het aan [appellante] gelegateerde. Artikel 4:983 BW bepaalt dat een legaat een bijzondere beschikking is waarbij de erflater aan een persoon bepaalde goederen geeft. Goederen zijn ingevolge artikel 3:1 BW ook vermogensrechten. Artikel 3:6 BW geeft een omschrijving van het begrip vermogensrecht, waar onder valt een recht dat overdraagbaar is. Een vordering tot schadevergoeding is een overdraagbaar recht. Deze vordering van erflaatster is daarom te scharen onder het legaat van erflaatster. Het legaat bestaat immers uit ‘mijn rechten ten aanzien van’ het perceel. Die ‘rechten’ zijn aldus niet beperkt tot de ‘huurrechten’, zoals [geïntimeerde] betoogt.
3.7.
In artikel 4:989 BW staat dat het gelegateerde wordt uitgekeerd in de staat waarin het zich bevindt op de dag van het overlijden van de erflater. Dit betreft niet alleen de feitelijke maar ook de juridische staat van het gelegateerde. [appellante] heeft uit hoofde van het legaat dan ook aanspraak op de waarde van het vorderingsrecht van erflaatster.
3.8.
Gezien het voorgaande kan in het midden blijven of [geïntimeerde] machtiging van de rechter had moeten verzoeken (1:345 BW).
3.9.
Het door [appellante] onder 3 gevorderde, betaling van een bepaald bedrag, is dus (deels) toewijsbaar. Erflaatster had voor de helft aanspraak op de rechten ten aanzien van het perceel (zie ook de verklaring van erfrecht van 3 maart 2009). Het perceel is getaxeerd door C. Frans in mei 2017. Hij raamt de marktwaarde op USD 60.000,-. Dit betekent dat [appellante] recht heeft op de helft van die waarde, zijnde USD 30.000,-. Dat bedrag zal [geïntimeerde] aan [appellante] dienen te vergoeden. Voor het gevorderde onder 1 en 2 ontbreekt een zelfstandig belang.
3.10.
Onder aanvulling van rechtsgronden heeft te gelden dat de vordering van [appellante], subsidiair, tevens gegrond kan worden op ongerechtvaardigde verrijking (artikel 6:212 BW). De verrijking van [geïntimeerde] met de erfpachtsrechten van erflaatster staat immers in verbinding met de verarming van [appellante], terwijl hiervoor geen redelijke grond aanwezig is. [geïntimeerde] is dus gehouden de schade van [appellante] te vergoeden, voor zover dit redelijk is. Dit in redelijkheid vast te stellen bedrag wordt bepaald op USD 30.000,- met verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen.
3.11.
De conclusie is dat de grieven slagen en het vonnis wordt vernietigd. [geïntimeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van [appellante] in eerste aanleg ten bedrage van USD 598,- aan griffierecht en 2.234,- aan gemachtigdensalaris en in hoger beroep van USD 1.196,- aan griffierecht en USD 136,58 aan explootkosten en USD 3.351,- aan gemachtigdensalaris.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep,
en opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellante] USD 30.000,- te betalen;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van [appellante] in eerste aanleg van USD 589,- en USD 2.234,- en in hoger beroep van USD 1.196,- aan griffierecht en
USD 136,58 aan explootkosten en USD 3.351,- aan gemachtigdensalaris;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.A. Saleh, S.E. Sijsma en J. de Boer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten uitgesproken op 30 juli 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.