ECLI:NL:OGHACMB:2019:14

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
29 januari 2019
Publicatiedatum
4 februari 2019
Zaaknummer
CUR201700190 – CUR2018H00156
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ouderlijk gezag en omgangsregeling met betrekking tot kind in geval van vermoedens van seksueel misbruik

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een man tegen een beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarin de vrouw alleen het ouderlijk gezag over hun dochter kreeg toegewezen en het verzoek om een omgangsregeling werd afgewezen. De man, die in hoger beroep is gekomen, betwist de beschuldigingen van seksueel misbruik die door de vrouw zijn geuit. De zaak is behandeld op 19 november 2018, waarbij de man heeft gepleit voor gezamenlijk ouderlijk gezag en een omgangsregeling. De vrouw heeft de beschuldigingen van de man ontkend en verzocht om bevestiging van de eerdere beschikking.

De rechters hebben de zaak beoordeeld aan de hand van rapportages van deskundigen, waaronder de Voogdijraad en een klinisch neuropsycholoog. De bevindingen van deze deskundigen wezen op ernstige vermoedens van seksueel misbruik van de dochter door de vader. Het Hof heeft geconcludeerd dat de beschuldigingen voldoende onderbouwd zijn en dat het in het belang van de dochter is dat de vader niet langer mede belast blijft met het ouderlijk gezag. De man is ook in hoger beroep gekomen tegen de hoogte van de kinderalimentatie, die door het Gerecht was vastgesteld op NAf 495,- per maand. Het Hof heeft geoordeeld dat de man in staat is om een lagere bijdrage van NAf 400,- per maand te betalen.

De beschikking van het Gerecht is gedeeltelijk vernietigd, maar voor het overige bevestigd. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 29 januari 2019.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2019
Registratienummers: CUR201700190 – CUR2018H00156
Uitspraak: 29 januari 2019
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
B E S C H I K K I N G
in de zaak van:
[APPELLANT],
wonend in Curaçao,
oorspronkelijk verzoeker,
thans appellant,
gemachtigde: mr. A. Eustatius,
tegen
[GEÏNTIMEERDE],
wonend in Curaçao,
oorspronkelijk verweerster,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. R.D.A. Cicilia.
Partijen worden hierna de man en de vrouw genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en verzocht, voor de procesgang en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (verder: het Gerecht) wordt verwezen naar de tussen partijen in de zaak gegeven en op 20 april 2018 uitgesproken beschikking. De inhoud van die beschikking geldt als hier ingevoegd.
1.2.
Bij op 24 mei 2018 ingekomen beroepschrift is de man tijdig in hoger beroep gekomen van deze beschikking. Hij concludeert dat het Hof de beslissingen omtrent het ouderlijk gezag, de omgangsregeling en de kinderalimentatie zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, hem en de vrouw zal belasten met het gezamenlijk ouderlijk gezag, een omgangsregeling met zijn dochter vast zal stellen en de kinderalimentatie zal bepalen op NAf 100,- per maand.
1.3.
De vrouw heeft op 17 augustus 2018 een verweerschrift ingediend, waarin zij concludeert tot bevestiging van de bestreden beschikking.
1.4
De zaak is op 19 november 2018 mondeling behandeld. Partijen zijn daar verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden. Zij hebben het woord gevoerd, de gemachtigden aan de hand van pleitnota’s.
1.5
Na afloop van de zitting heeft een van de rechters, mr. M.W. Scholte, zich teruggetrokken uit deze zaak. De gemachtigden van partijen hebben ermee ingestemd dat zij wordt vervangen door een collega, zonder dat de zaak opnieuw behandeld wordt.
1.6
Beschikking is nader bepaald op vandaag.

2.De beoordeling

2.1
Partijen zijn op 9 september 2011 gehuwd in de Dominicaanse Republiek. Uit het huwelijk is op [geboortedatum] een kind geboren: [kind 1] (hierna: de dochter).
2.2
Bij beschikking van 29 augustus 2017 heeft het Gerecht de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Bij de bestreden beschikking is - voor zover hier van belang - beslist dat:
- de vrouw alleen het ouderlijk gezag zal uitoefenen;
- het verzoek om een omgangsregeling tussen de man en de dochter wordt afgewezen;
- de man NAf 495,- per maand aan kinderalimentatie moet betalen.
2.3
Tegen deze beslissingen is de man in hoger beroep opgekomen.
2.4
Aan de beslissing omtrent het gezag heeft het Gerecht ten grondslag gelegd dat de verstandhouding tussen partijen zodanig slecht is dat niet valt te verwachten dat partijen in de toekomst met elkaar zullen kunnen communiceren over aangelegenheden die betrekking hebben op de dochter en dat het om die reden niet in haar belang is het gezamenlijk gezag te laten voortduren. Aan de beslissing over de omgangsregeling heeft het Gerecht ten grondslag gelegd dat er vermoedens zijn gerezen over seksueel misbruik van de dochter door de man en dat het daarom niet in het belang van de dochter is om omgang te hebben met de man.
2.5
In hoger beroep heeft de man herhaald dat hij de dochter nooit seksueel heeft misbruikt. Hij heeft erop gewezen dat er geen bewijs is van het misbruik, er zijn geen fysieke sporen aangetroffen bij de dochter en de bebloede onderbroek die de vrouw stelt te hebben aangetroffen heeft zij niet overgelegd bij haar aangifte. De psycholoog en de gedragskundige hebben niet onderzocht of de dochter voorafgaand aan de gesprekken werd gemanipuleerd door de vrouw. Hij heeft er ook op gewezen dat de boosheid die de gedragskundige bij de dochter heeft geconstateerd niet valt te rijmen met de vreugde en vrolijkheid van de dochter als zij de vader ziet. De man bepleit dat een nieuwe evaluatie door een derde deskundige moet plaatsvinden.
2.6
Op last van het Gerecht heeft de Voogdijraad een onderzoek ingesteld naar het gezag en de verblijfplaats van de dochter. Op 7 november 2017 heeft de Voogdijraad een rapportage opgemaakt. In het gesprek dat in dat kader met de vrouw is gevoerd heeft zij aangegeven dat zij vermoedt dat de man de dochter heeft misbruikt. De vader heeft het misbruik ontkend. De beschuldiging door de vrouw is voor de raadsonderzoeker van de Voogdijraad aanleiding geweest een gedragsdeskundige / psycholoog in te schakelen. Deze heeft op 19 oktober 2017 een diagnostisch gesprek gevoerd met de dochter, destijds vier jaar oud. Haar bevindingen zijn dat er duidelijke indicaties zijn dat de dochter op jonge leeftijd het slachtoffer is geworden van seksueel misbruik en dat het niet om incidenteel misbruik lijkt te gaan. De dochter kwam zeer overtuigend over toen ze zei dat de man haar vagina had aangeraakt, aldus de rapportage. De dochter vertoonde concentratieproblemen en seksueel ontremd gedrag, beide bekende gevolgen van seksueel misbruik, aldus de gedragsdeskundige / psycholoog. Zij was ontzettend boos op degene die haar misbruikt heeft. Ze heeft aangegeven dat ze zich niet veilig voelt bij haar vader.
2.7
De Voogdijraad heeft geadviseerd dat de dochter speltherapie zal ondergaan bij een psycholoog en dat het contact met de man wordt gestaakt totdat de psycholoog aangeeft dat het kan worden hersteld. De veiligheid van de dochter kan tijdens de omgang met de man niet worden gegarandeerd. Het advies van de Voogdijraad luidt dat de vrouw wordt belast met het eenhoofdig gezag, dat de hoofdverblijfplaats van de dochter bij de vrouw zal zijn en dat de omgang direct wordt gestaakt.
2.8
De dochter is, na doorverwijzing door de huisarts, ook onderzocht door
S. Ebecilio, klinisch neuropsycholoog. Van dat onderzoek is een ‘psychologische verklaring’ opgemaakt, gedateerd 3 november 2017. Ebecilio heeft gerapporteerd dat de dochter heeft aangegeven dat de man haar vagina heeft aangeraakt, dat zij met wrijfbewegingen op haar vagina heeft laten zien wat haar vader doet, dat de dochter niet getraumatiseerd is, geen wrokgevoelens heeft tegen haar vader. Hij heeft het relaas van de dochter gedetailleerd en consistent geacht en opgemerkt dat een vierjarig kind cognitief niet in staat is een dergelijk verhaal te verzinnen of van anderen aan te nemen en consistent te herhalen. Hij heeft geconcludeerd dat de dochter enige vorm van seksueel contact met de man heeft meegemaakt waarbij hij in ieder geval de vagina met de hand heeft betast of gewreven, wat meer dan 1 of 2 keer is gebeurd.
2.9
Het Hof onderkent dat in situaties als deze slechts bij uitzondering met een hoge mate van zekerheid valt vast te stellen dat de beschuldigingen van misbruik gegrond zijn. Fysiek bewijs ontbreekt doorgaans, ook in dit geval, en dan komt het aan op de verklaringen van het vermeende slachtoffer tegenover die van de beschuldigde. Complicerende factoren in dit geval zijn dat het slachtoffer nog erg jong is, vier jaar ten tijde van de door haar afgelegde verklaringen, en dat de beschuldiging haar vader betreft, van wie zij in allerlei opzichten afhankelijk is. Dit brengt mee dat de beschuldigingen met grote behoedzaamheid moeten worden beoordeeld.
2.1
Een en ander in aanmerking genomen acht het Hof de beschuldigingen voldoende concreet en onderbouwd om van een ernstig vermoeden van misbruik van de dochter door de vader uit te gaan. Met name de bevindingen van de beide deskundigen wegen in dit verband zwaar. Deze zijn in die zin eenduidig dat zij allebei overtuigd zijn van de juistheid van de door de dochter afgelegde verklaringen. De gedragskundige heeft naast de overtuigende wijze van vertellen door de dochter verschillende bekende psychologische effecten van seksueel misbruik waargenomen: onrust, concentratieproblemen, boosheid en seksueel ontremd gedrag. De psycholoog heeft geen getraumatiseerd gedrag geconstateerd maar heeft wel laten meewegen dat een vierjarig kind naar zijn inschatting niet in staat is om de door haar afgelegde consistente en gedetailleerde verklaring te verzinnen of op aangeven van een ander te herhalen. Hoewel met deze onderzoeksresultaten niet alle twijfels over het seksueel misbruik van de dochter door de man zijn weggenomen, deelt het Hof de conclusie van de beide deskundigen dat er sprake is van sterke indicaties in die richting. De man heeft aangevoerd dat nader onderzoek nodig is maar hij heeft niet aangevoerd wat dit nadere onderzoek dan zou moeten inhouden. Daar komt bij dat de Voogdijraad in zijn brief aan het Gerecht van 29 januari 2018 heeft bericht dat nader onderzoek naar het seksueel misbruik naar zijn inschatting geen toegevoegde waarde heeft. Onder deze omstandigheden moet in het belang van de bescherming van de lichamelijke en geestelijke integriteit van de dochter over de resterende twijfel worden heengestapt. Het Hof zal dan ook uitgaan van een ernstig vermoeden van seksueel misbruik.
2.11
Dit brengt mee dat, zoals ook de Voogdijraad heeft geconcludeerd, het niet in het belang is van de dochter dat de vader mede belast blijft met het ouderlijk gezag. De moeder zal worden belast met het eenhoofdig gezag over de dochter. Nu de veiligheid van de dochter ook gedurende kort durende contacten met de vader niet kan worden gegarandeerd, is ook voor een omgangsregeling tussen de vader en de dochter (thans) geen plaats. In dit verband weegt nog mee dat dit geen permanente situatie is. Zoals uit het rapport van de Voogdijraad volgt, zal de dochter speltherapie moeten ondergaan. Indien deze therapie het gewenste effect heeft, en dit in het belang van de dochter wordt geacht, kan dit (op termijn) aanleiding zijn om alsnog een omgangsregeling tussen de man en de dochter vast te stellen. De grieven gericht tegen desbetreffende beslissingen van het Gerecht worden verworpen.
2.12
Daarnaast is de man in hoger beroep opgekomen tegen de veroordeling door het Gerecht tot betaling van NAf 495,- per maand aan kinderalimentatie voor de dochter.
2.13
Het Gerecht heeft aan deze veroordeling ten grondslag gelegd dat de man zijn stelling dat zijn netto maandinkomen NAf 800,- bedraagt onvoldoende heeft onderbouwd en dat de man zodanige verdiencapaciteit heeft dat hij het bedrag van NAf 495,- per maand kan voldoen.
2.14
In hoger beroep heeft de man opnieuw naar voren gebracht dat hij tot betaling van [kind 1]al NAf 100,- in staat is.
2.15
Ook in hoger beroep heeft de man geen helder inzicht gegeven in zijn financiële situatie. Vast staat dat hij een AOV-uitkering geniet. Hij stelt zelf dat die uitkering NAf 453,- per maand bedraagt, al blijkt uit overgelegde bankafschriften dat dit NAf 325,- zou zijn. Verder staat vast dat hij jarenlang (20 jaar volgens zijn eigen verklaring ter zitting in eerste aanleg) bij de DOK-maatschappij heeft gewerkt, maar ook daarvan heeft hij geen enkel stuk overgelegd. Zijn stelling dat hij daar een pensioen zou hebben opgebouwd dat kort na zijn pensionering zou zijn afgekocht voor ongeveer NAf 4.000,-, zodat hij thans geen enkel pensioen meer zou ontvangen, heeft hij alleen onderbouwd met een door hemzelf afgelegde verklaring. Deze houdt bovendien in dat het een levensverzekering bij Aska zou betreffen, wat niet hetzelfde is als een bij een werkgever opgebouwd pensioen. Verder heeft de man aangegeven losse jobs te verrichten, maar over de aard en de inkomsten heeft hij niets concreets gesteld, behalve dat het door de aanwezigheid van Venezolanen op Curaçao moelijker is geworden jobs te vinden. Tot slot heeft de vrouw herhaaldelijk aangevoerd dat de man substantiële inkomsten uit de verhuur van appartementen in Santo Domingo geniet. Bij de pleitnota in hoger beroep heeft de man enkele stukken overgelegd ter onderbouwing van zijn stelling dat hij ongeveer US$ 100,- per maand aan huur ontvangt. Niet alleen zijn deze stukken erg laat, namelijk pas bij de pleitnota in hoger beroep, ingediend, ook blijkt daaruit zonder nadere toelichting niet waarom de man slechts een vierde deel van de huurinkomsten ontvangt. Verder ontbreken nog steeds de betalingsbewijzen.
2.16
Al met al is het Hof van oordeel dat de man ook in hoger beroep zijn stellingen over zijn draagkracht in het licht van de betwisting daarvan door de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd. Het Hof acht, rekening houdend met de afgenomen verdiencapaciteit van de man als gevolg van zijn inmiddels bijna 65-jarige leeftijd, hem in staat tot het betalen van een bedrag van NAf 400,- per maand aan kinderalimentatie. De grief slaagt dus gedeeltelijk.
2.17
Nu de vrouw in eerste aanleg in het gelijk is gesteld behoeft zij in hoger beroep niet opnieuw te worden toegelaten tot kosteloos procederen (art. 880 lid 2 Rv).
2.18
De proceskosten in hoger beroep zullen worden gecompenseerd, nu partijen voormalige echtgenoten zijn.

3.De beslissing

Het Hof:
- vernietigt de bestreden beschikking uitsluitend voor zover het bedrag aan kinderalimentatie is bepaald op NAf 495,- per maand,
- bepaalt dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de dochter zal betalen een bedrag van NAf 400,- per maand, bij vooruitbetaling via de Voogdijraad te voldoen,
- bevestigt de bestreden beschikking voor het overige,
- compenseert de proceskosten, zodat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A. Saleh, H.J. Fehmers en F.W.J. Meijer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 29 januari 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.