ECLI:NL:OGHACMB:2019:131

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
25 juni 2019
Publicatiedatum
2 juli 2019
Zaaknummer
76529/2015 CUR201500973 CUR2018H00232
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid erfgenaam in civiele procedure met betrekking tot testament en erfgenaamschap

In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, gaat het om de niet-ontvankelijkheid van een erfgenaam in een civiele procedure. De besloten vennootschap De Wit Stores Curacao B.V. is in hoger beroep gekomen van een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarin een vordering van de geïntimeerde, die zich als erfgename van wijlen [naam 1] presenteert, werd toegewezen. De Wit betwist de ontvankelijkheid van de geïntimeerde, omdat zij meent dat deze niet kan aantonen dat zij erfgename is. De procedure begon met een akte van appel op 12 juni 2018, gevolgd door een memorie van grieven waarin De Wit vijf grieven aanvoert. De geïntimeerde heeft hierop gereageerd met een memorie van antwoord, waarin zij het Hof verzoekt het bestreden vonnis te bevestigen.

De feiten van de zaak zijn als volgt: erflaatster [naam 1] heeft bij testament van 25 september 2006 over haar nalatenschap beschikt. In het testament is een opschortende voorwaarde opgenomen voor het zijn van erfgenaam, die inhoudt dat erfgenamen binnen zes maanden na het overlijden de aandelen in de Vennootschap aan de Stichting moeten overdragen. Het Hof heeft vastgesteld dat de geïntimeerde niet heeft aangetoond dat zij aan deze voorwaarde heeft voldaan, en dat zij niet kan bewijzen dat zij erfgename is. Hierdoor is de conclusie dat de geïntimeerde niet-ontvankelijk is in haar vordering.

Het Hof heeft het bestreden vonnis vernietigd en de geïntimeerde veroordeeld in de proceskosten. De beslissing werd op 25 juni 2019 uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2019 Vonnisno.:
Registratienummers: 76529/2015 CUR201500973 CUR2018H00232
Uitspraak: 25 juni 2019
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
de besloten vennootschap DE WIT STORES CURACAO B.V.,
gevestigd in Curacao,
oorspronkelijk gedaagde,
thans appellante,
gemachtigden: mrs. Th. Aardenburg en D. Lunenburg,
tegen
[GEÏNTIMEERDE],
wonende in Curaçao,
oorspronkelijk eiseres,
thans geïntimeerde,
gemachtigden: mrs. S.I. da Costa Gomez en C.A. Peterson.
Partijen worden hierna De Wit en [geïntimeerde] genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Bij akte van appel van 12 juni 2018 is De Wit tijdig in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 7 mei 2018 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curacao (GEA).
1.2.
Bij op 24 juli 2018 ingekomen memorie van grieven heeft De Wit vijf grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en opnieuw recht doende [geïntimeerde] niet ontvankelijk zal verklaren, althans haar vorderingen zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in eerste aanleg en hoger beroep.
1.3. [
geïntimeerde] heeft een memorie van antwoord ingediend. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof, zo nodig met verbetering van gronden, het bestreden vonnis zal bevestigen met veroordeling van appellante in de kosten van het hoger beroep.
1.4.
Op de daartoe nader bepaalde dag hebben partijen pleitnotities ingediend. De Wit heeft daarbij een productie overgelegd.
1.5.
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1
Tegen de onder 2.1 tot en met 2.7 van het bestreden vonnis opgenomen feiten zijn geen grieven aangevoerd. Ook het Hof neemt die feiten tot uitgangspunt. Het Hof voegt hier het volgende aan toe:
Wijlen [naam 1] (hierna: erflaatster) heeft bij testament van 25 september 2006 over haar nalatenschap beschikt.
In artikel IV van het testament uit erflaatster de wens dat ter verzekering van de eenheid binnen de familie voor wat betreft de uitoefening van het stemrecht op de door de familie gehouden aandelen in Nieuw Volendam N.V. (hierna: de Vennootschap), die aandelen ten titel van beheer worden gehouden door Stichting Administratiekantoor (hierna: de Stichting).
Het testament bepaalt verder dat voor het geval ten tijde van het overlijden van erflaatster de aandelen nog niet aan de Stichting zijn overgedragen, zij ieder van haar erfgenamen de verplichting oplegt om zowel de aandelen in de Vennootschap die hij/zij ten tijde van haar overlijden reeds had, als de aandelen in de Vennootschap die hij/zij van erflaatster krachtens erfrecht verkrijgt, bij notariële akte aan de Stichting over te dragen en, voor zover nodig, afstand te doen van statutaire voorkeursrechten. De nakoming van de van toepassing zijnde verplichting is een opschortende voorwaarde voor het zijn van erfgenaam. Aan die verplichting dient binnen zes maanden na het overlijden te worden voldaan.

3.De beoordeling

3.1 [
geïntimeerde] vordert op grond van de huurovereenkomst betaling aan haar van een bedrag van NAf 166.628,11. Het GEA heeft een bedrag van NAf 142.192, 51 toegewezen. Hierbij heeft het GEA ten aanzien van de procespartijen en de ontvankelijkheid overwogen dat niet is gebleken dat [geïntimeerde] bevoegd is om [naam 2] en eventuele andere erfgenamen te vertegenwoordigen en uitsluitend [geïntimeerde] als eisende partij aangemerkt. Het GEA heeft verder als onbetwist aangenomen dat [geïntimeerde] erfgename is van erflaatster. Hiertegen richt zich de eerste grief.
3.2
De vordering van [geïntimeerde] is gegrond op de door erflaatster gesloten huurovereenkomst. De Wit heeft met een beroep op het ontbreken van een verklaring van erfrecht of andere documenten gemotiveerd betwist dat [geïntimeerde] erfgename is en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van [geïntimeerde]. Bij pleidooi in hoger beroep heeft De Wit die betwisting nader onderbouwd onder verwijzing naar het door haar overgelegde afschrift van het testament van erflaatster. De Wit heeft daarbij gesteld dat het testament meer vragen oproept omdat niet bekend is of de in het testament genoemde opschortende voorwaarde voor het zijn van erfgenaam is ingetreden (zie onder 2.1c).
3.3
Tegenover deze gemotiveerde betwisting had het op de weg van [geïntimeerde] gelegen om haar stelling dat zij erfgename is nader te onderbouwen. Zo had van [geïntimeerde] mogen worden verwacht dat zij het testament zou overleggen met daarbij een toelichting in hoeverre zij de aandelen in de Vennootschap binnen zes maanden na het overlijden van erflaatster aan de Stichting heeft overgedragen waardoor de in het testament opgenomen opschortende voorwaarde is ingetreden. Nu [geïntimeerde] dit heeft nagelaten, is niet komen vast te staan dat [geïntimeerde] erfgename is van erflaatster. Het onvoldoende concrete bewijsaanbod van [geïntimeerde] wordt gepasseerd.
3.4
De slotsom is dat [geïntimeerde] niet-ontvankelijk is in haar vordering. De overige grieven behoeven geen bespreking meer. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd en [geïntimeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep.

4.De beslissing

Het Hof:
- vernietigt het bestreden vonnis en opnieuw rechtdoende:
- verklaart [geïntimeerde] niet-ontvankelijk in haar vorderingen;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten aan de zijde van De Wit gevallen en in eerste aanleg begroot op NAf 8.000,- aan gemachtigdensalaris en in hoger beroep op NAf 2.840,- aan griffierecht, NAf 10.500,- aan gemachtigdensalaris en NAf 526,76 aan verschotten.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.A.Saleh, H.J. Fehmers en M.B. van den Enden, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken op 25 juni 2019.