ECLI:NL:OGHACMB:2019:13

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
15 januari 2019
Publicatiedatum
4 februari 2019
Zaaknummer
CUR201601568 - CUR2017H00225
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een hoger beroep inzake een koop- en aannemingsovereenkomst met betrekking tot een perceel grond en de bouw van een woning, waarbij dwaling en tekortkomingen in de nakoming worden betwist

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. [appellante] had een koop- en aannemingsovereenkomst gesloten met Key in Investment B.V. voor de aankoop van een perceel grond en de bouw van een woning. Na betaling van NAf 205.454,70, heeft [appellante] in eerste aanleg vernietiging van de overeenkomst gevorderd wegens dwaling. Het Gerecht oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor een wilsgebrek. In hoger beroep heeft [appellante] aangevoerd dat Key haar niet van de nodige informatie heeft voorzien, wat zou hebben geleid tot dwaling. Het Hof oordeelt dat [appellante] niet voldoende heeft onderbouwd dat zij Key op de hoogte had moeten stellen van haar intentie om een praktijk aan huis te vestigen. Het Hof concludeert dat er geen sprake is van dwaling, omdat [appellante] zelf verantwoordelijk is voor het niet doornemen van de leveringsakte en dat zij niet heeft aangetoond dat Key tekort is geschoten in haar verplichtingen. Het Hof bevestigt het vonnis van het Gerecht en veroordeelt [appellante] in de proceskosten van Key in hoger beroep.

Uitspraak

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN
ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN EN VAN
BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
VONNIS
in de zaak van:
[APPELLANTE],
wonend in Amsterdam (Nederland),
oorspronkelijk eiseres, thans appellante,
gemachtigde: mr. N.V.R. Doekhie,
tegen
de besloten vennootschap
KEY IN INVESTMENT B.V.,
gevestigd in Curaçao,
oorspronkelijk gedaagde, thans geïntimeerde,
procederend zonder gemachtigde.
Partijen worden hierna aangeduid als [appellante] en Key.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor
de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht), wordt verwezen naar het tussen partijen in deze zaak gewezen vonnis van 2 oktober 2017.
1.2. [
[appellante] is in hoger beroep gekomen van dat vonnis bij akte van appel van 10 november 2017. Bij afzonderlijke memorie van grieven, met producties, van 21december 2017 heeft [appellante] grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht. Zij heeft geconcludeerd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de koopovereenkomst zal vernietigen wegens dwaling, de koopovereenkomst zal ontbinden wegens wanprestatie, Key zal veroordelen tot betaling van NAf 205.454.70,- , vermeerderd met wettelijke rente en schadevergoeding van NAf 42.621,65,-, in totaal NAf 248.076,35,-, met veroordeling van Key in de proceskosten.
1.3.
Key heeft op 6 april 2018 een memorie van antwoord ingediend, waarin zij de grieven heeft bestreden en geconcludeerd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, zonodig onder verbetering of aanvulling van de gronden, met veroordeling van [appellante] in de kosten in beide instanties.
1.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van het Hof op
4 december 2018 in Curaçao. Verschenen zijn de heer [naam 1], de broer van mevrouw [appellante], bijgestaan door haar gemachtigde mr. Doekhie. Namens geïntimeerde is verschenen de heer G.C.F. [naam 2], directeur van de vennootschap.
1.5.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1.
De door het Gerecht vastgestelde feiten zijn in hoger beroep niet betwist, zodat ook het Hof daarvan zal uitgaan. Het gaat in deze zaak kort gezegd om het volgende. [appellante] heeft met Key een overeenkomst (hierna: de koop-/aannemingsovereenkomst) gesloten, die enerzijds strekt tot de levering van een perceel grond in het toen nog aan te leggen Cubana Ocean Breeze resort en anderzijds tot het daarop bouwen van een huis. De prijs voor de grond was NAf 39.000,-, de aanneemsom voor het bouwen van het huis NAf 185.966,-. [appellante] heeft in totaal NAf 205.454,70 betaald. Alle huizen op het resort zijn inmiddels gebouwd, behalve dat van [appellante]. Partijen hebben getracht het huis aan een derde te verkopen maar dat is mislukt.
2.2. [
[appellante] heeft in eerste aanleg vernietiging van de overeenkomst gevorderd wegens (onder meer) dwaling. Het Gerecht heeft geoordeeld dat onvoldoende is gesteld om te oordelen dat van een wilsgebrek sprake is geweest. In hoger beroep heeft [appellante] aangevoerd dat Key als projectontwikkelaar heeft verzuimd om [appellante] bij aanvang van de onderhandelingen van de nodige informatie te voorzien, met name vanwege het feit dat [appellante] had aangegeven dat zij een praktijk aan huis wilde. In de leveringsakte is [appellante] vervolgens geconfronteerd met allerlei bedingen die zij nooit eerder had gezien, zo stelt zij.
2.3. [
[appellante] heeft haar stelling dat zij in de te bouwen woning een praktijk wilde vestigen en dat zij dit aan Key had meegedeeld niet geconcretiseerd of toegelicht. Enige concrete stelling over het moment en de wijze waarop zij Key over dit voornemen zou hebben geïnformeerd ontbreekt. Dat bij de indeling van het huis, waarover doorpartijen uitgebreid is gecommuniceerd, rekening werd gehouden met een praktijkruimte is ook niet gesteld of gebleken. Zonder concrete aanwijzingen dat [appellante] dit voornemen had en Key daarvan wist of had moeten weten rustte op Key geen verplichting om [appellante] daarover nader te informeren dan zij heeft gedaan. Verder is niet duidelijk geworden wat de aard van die praktijk dan zou zijn en waarom het vestigen daarvan in de te bouwen woning in strijd zou zijn met het door [appellante] bedoelde voorschrift in de leveringsakte. Daar komt bij dat de leveringsakte, waar dit voorschrift met zoveel woorden in staat, namens [appellante] is ondertekend door haar daartoe gevolmachtigde broer. Van dwaling kan alleen om die reden al geen sprake zijn. Dat zij niet de moeite heeft genomen om zelf vooraf de leveringsakte door te nemen, komt voor haar eigen rekening. Als de leveringsakte haar en haar broer van te voren niet is toegezonden, zoals zij stelt en het Hof op zichzelf onwaarschijnlijk voorkomt, is dat een omstandigheid die zij de notaris en niet Key moet verwijten. Aan haar beroep op dwaling kan die omstandigheid niet wezenlijk bijdragen.
2.4.
Aan het beroep op dwaling heeft [appellante] verder ten grondslag gelegd dat zij op 16 maart 2015 een eerdere versie van de overeenkomst heeft ondertekend, met een door haar gemaakte aanpassing met gunstiger rente- en boetevoorwaarden. [appellante] heeft aangevoerd dat zij de uiteindelijke overeenkomst ongezien heeft ondertekend in de veronderstelling dat die niet afweek van de eerdere versie met haar aanpassing. Omstandigheden waaruit zou kunnen worden afgeleid dat het ongezien ondertekenen van de uiteindelijke overeenkomst niet voor haar rekening zou moeten komen, zijn niet onderbouwd gesteld. Juist nu [appellante] zelf ten opzichte van de eerdere versie een wijziging had voorgesteld had zij erop bedacht moeten zijn dat de latere versie op dat punt kon afwijken van haar voorstel. Dit brengt mee dat een mogelijke onjuiste voorstelling van de inhoud van de overeenkomst het gevolg is van haar eigen toerekenbaar handelen en dat van een gerechtvaardigd beroep op dwaling geen sprake kan zijn.
2.5.
Voor zover [appellante] heeft bedoeld nog andere gronden aan haar beroep op dwaling ten grondslag te leggen, had zij die nader moeten toelichten. Nu die toelichting ontbreekt, moet worden geconcludeerd dat zij (ook) voor het overige onvoldoende heeft gesteld voor een geslaagd beroep op dwaling. De conclusie moet dan ook luiden dat het beroep op dwaling niet opgaat.
2.6.
Het Gerecht heeft ook het beroep op ontbinding van de koop-/aannemingsovereenkomst verworpen. Aan dit beroep heeft [appellante], zo begrijpt het Hof, allereerst ten grondslag gelegd dat Key is tekortgeschoten in de nakoming door te lang te wachten met het begin van de bouw. Key heeft daartegen ingebracht dat [appellante] heeft verzocht om haar huis niet in december 2015 op te leveren maar pas in de loop van 2016, omdat zij pas later naar Curaçao zou verhuizen. Om die reden is gepland dat in januari 2016 zou worden begonnen met de bouw in plaats van medio 2015. Op enig moment, zo stelt Key, is zij in het najaar van 2015 toch begonnen met het aanleggen van de fundering van het huis, maar dit werd doorkruist door een wijziging in de wensen van [appellante]. Vervolgens heeft Key meermalen om een schriftelijke bevestiging van de wensen van [appellante] gevraagd en daarbij aangegeven dat zij niet verder kon met de bouw zolang die schriftelijke bevestiging uitbleef. Door de buitengerechtelijke ontbinding van de overeenkomst door [appellante] bij brief van 13 november 2015 is de zaak verder in een impasse geraakt, volgens Key. Een poging om de grond inclusief het nog te bouwen huis aan een derde over te dragen is op niets uitgelopen. Sindsdien ligt de bouw stil, al is Key nog altijd bereid – tegen meerkosten – de bouw te realiseren. [appellante] heeft deze gang van zaken niet, althans onvoldoende weersproken.
2.7.
Dit betekent dat er van moet worden uitgegaan dat de aanvang van de bouw eerst is uitgesteld op verzoek van [appellante] zelf en vervolgens is komen stil te liggen omdat [appellante] ondanks herhaalde verzoeken van Key niet (schriftelijk) haar definitieve wensen voor de bouw van het huis heeft doorgegeven en zij vervolgens heeft aangegeven de grond en het nog te bouwen huis te willen overdragen aan een derde en op afbouw geen prijs meer te stellen. De omstandigheden dat de bouw van de woning van [appellante] later is gestart dan die van de andere woningen op het project, dat de woning van [appellante] daardoor niet gereed was in december 2015 en dat de bouw vervolgens helemaal is komen stil te liggen, zijn dan ook het gevolg van handelen of nalaten van [appellante] zelf en leveren geen tekortkomingen van Key op.
2.8. [
[appellante] heeft verder gewezen op de mislukte overdracht van de grond en de aanneemovereenkomst aan een derde. Voor zover [appellante] hiermee heeft bedoeld te betogen dat Key in dat verband is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de koop-/aanneemovereenkomst, faalt ook dat betoog. Om uit de impasse te geraken hebben partijen in het voorjaar van 2016 afgesproken dat Key zou trachten een koper te vinden. Key heeft een gegadigde gevonden, maar deze heeft uiteindelijk niet ingestemd met de door [appellante] gevraagde koopprijs. [appellante] op haar beurt stemde niet in met de door Key aan haar in rekening gebrachte extra kosten, waaronder een boete en vertragingsschade. Hieruit volgt dat partijen een nieuwe afspraak hebben gemaakt, op grond waarvan Key zou bemiddelen bij de verkoop tegen betaling van een courtage. Dit is dus een aparte overeenkomst die moet worden onderscheiden van de oorspronkelijke koop-/aanneemovereenkomsten. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom, als inderdaad sprake zou zijn van een tekortkoming in de nakoming van die nadere overeenkomst, dit een grondslag zou kunnen zijn voor ontbinding van de koop-/aanneemovereenkomst. Verder geldt dat uit de stellingen van [appellante] niet met de vereiste duidelijkheid blijkt wat die tekortkoming dan precies zou zijn en dat de door [appellante] geschetste feitelijke gang van zaken door Key is betwist en vervolgens door [appellante] niet nader is onderbouwd, zodat het betoog van [appellante] ook om die reden faalt.
2.9.
Ook het betoog van [appellante] dat Key haar ten onrechte meerkosten en vertragingsschade in rekening wilde brengen kan haar niet baten. Het feit dat Key zich (aanvankelijk) op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] die kosten aan haar verschuldigd was, is op zichzelf geen tekortkoming. Gesteld noch gebleken is dat Key haar verplichtingen uit de aanneemovereenkomst heeft opgeschort in afwachting van betaling van deze bedragen. De discussie over de verschuldigdheid van deze bedragen heeft dus ook niet geleid tot een toerekenbare tekortkoming aan de kant van Key. Tot slot is van belang dat het Gerecht de door Key in reconventie ingestelde vorderingen die strekten tot betaling door [appellante] van de betreffende bedragen heeft afgewezen en dat Key daartegen niet in hoger beroep is gekomen. In de verdere afwikkeling van de overeenkomst zal deze kwestie dus ook geen rol meer kunnen spelen.
2.10.
Hetgeen [appellante] voor het overige naar voren heeft gebracht is onvoldoende toegelicht en met feitelijke stellingen gestaafd om daaruit te kunnen concluderen dat zij heeft bedoeld dat ook ander doen of nalaten van Key als een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de koop- en aanneemovereenkomst moet worden aangemerkt.
2.11.
Het bestreden vonnis zal worden bevestigd. [appellante] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van Key in hoger beroep.

3.De beslissing

Het Hof:
-
bevestigthet vonnis waarvan beroep,
-
veroordeelt[appellante] in de proceskosten van het hoger beroep, aan de zijde van Key gevallen en tot op heden begroot op NAf 349,05 aan betekeningskosten.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J. de Boer, M.W. Scholte en H.J. Fehmers, leden van het Hof, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 januari 2019 in Curaçao, in tegenwoordigheid van de griffier.