ECLI:NL:OGHACMB:2019:129

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
25 juni 2019
Publicatiedatum
2 juli 2019
Zaaknummer
CUR201802005 en CUR201802108/CUR2018H00412
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over ontslag op staande voet en de vraag naar dringende reden in arbeidsrechtelijke context

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van CCR Hotel Management N.V. (Hilton) tegen een beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (GEA) van 19 september 2018. De zaak betreft een arbeidsconflict waarbij [geïntimeerde] op 27 december 2017 op staande voet is ontslagen. Hilton stelt dat er sprake was van een dringende reden voor het ontslag, omdat [geïntimeerde] herhaaldelijk haar taken niet goed zou hebben uitgevoerd, ondanks waarschuwingen. De GEA had in zijn eerdere beschikking geoordeeld dat er geen dringende reden was voor het ontslag en had de vordering van [geïntimeerde] toegewezen, waarbij Hilton werd veroordeeld tot doorbetaling van het salaris van [geïntimeerde] tot de rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst.

Tijdens de mondelinge behandeling op 7 mei 2019 is de zaak verder besproken. Hilton heeft in hoger beroep verzocht om de eerdere beschikking te vernietigen en de vorderingen van [geïntimeerde] af te wijzen. Het Hof heeft de argumenten van Hilton beoordeeld, waarbij het vooral keek naar de vraag of de gedragingen van [geïntimeerde] zodanig waren dat van Hilton niet kon worden gevergd de dienstbetrekking voort te zetten. Het Hof concludeert dat de twee incidenten die door Hilton zijn aangevoerd, onvoldoende zijn om te spreken van een dringende reden voor ontslag op staande voet. Het Hof bevestigt de beschikking van het GEA en veroordeelt Hilton in de proceskosten van [geïntimeerde].

Uitspraak

BURGERLIJKE ZAKEN 2019
Zaaknummers: CUR201802005 en CUR201802108/CUR2018H00412
Uitspraak: 25 juni 2019
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Beschikking in de zaak van:
de naamloze vennootschap
CCR HOTEL MANAGEMENT N.V.,
gevestigd te Curaçao,
oorspronkelijk verzoekster in de zaak met nummer CUR201802108 en oorspronkelijk verweerster in de zaak met nummer CUR201802005, thans appellante,
gemachtigde: mr. E.A. Knoppel,
tegen
[GEÏNTIMEERDE],
wonende te Curaçao,
oorspronkelijk verzoekster in de zaak CUR201802005 en oorspronkelijk verweerster in de zaak: CUR201802108, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. E. Kleist.
Partijen worden hierna aangeduid als Hilton en [geïntimeerde].

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en verzocht, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: GEA) wordt verwezen naar de tussen partijen in de zaken met nummers CUR201802005 en CUR201802108 gegeven en op 19 september 2018 uitgesproken beschikking (verder: de beschikking). De inhoud van de beschikking geldt als hier ingevoegd.
1.2.
Hilton heeft in een beroepschrift, met producties, op 26 oktober 2018 ter griffie ingediend, tijdig hoger beroep ingesteld tegen de beschikking. Hilton heeft het hoger beroep toegelicht en het Hof verzocht om Hilton ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep. Tevens heeft Hilton geconcludeerd dat het Hof de beschikking zal vernietigen en opnieuw recht doende de vorderingen van Hilton zal toewijzen en de zelfstandige vordering van [geïntimeerde] alsnog zal afwijzen en [geïntimeerde] zal veroordelen in de kosten van het hoger beroep. Met de vorderingen van Hilton doelt Hilton op de verzochte verklaring voor recht dat de arbeidsovereenkomst van [geïntimeerde] per 27 december 2017 is beëindigd en de door Hilton gewenste veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten. Met de zelfstandige vordering van [geïntimeerde] doelt Hilton op de door [geïntimeerde] verzochte verklaring voor recht dat het ontslag op 27 december 2017 nietig is en de samenhangende verzoeken strekkende tot voortzetting van het dienstverband en doorbetaling van het loon.
1.3.
Op 7 mei 2019 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Namens Hilton is verschenen mevrouw [naam 1], HR manager bij Hilton, bijgestaan door de gemachtigde mr. Knoppel. [geïntimeerde] is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. Kleist. Beide gemachtigden hebben het woord gevoerd aan de hand van ingediende pleitnotities.
1.4.
Beschikking is bepaald op heden.

2.De gronden van het hoger beroep

Voor de gronden van het hoger beroep wordt verwezen naar het beroepschrift.

3.Beoordeling

3.1. [
[geïntimeerde] is sinds 1 april 2002 werkzaam bij Hilton in de functie van reservations agent. [geïntimeerde] had tot taak om reserveringen en afzeggingen te verwerken. Op 10 november 2017 heeft [geïntimeerde] een schriftelijke waarschuwing gekregen. Deze had betrekking op het niet cancelen van twee reserveringen. Per brief van 27 december 2017 is [geïntimeerde] op staande voet ontslagen. In de brief staat onder meer:
The reason for your termination is Article 1615 p 7 of the Local Labor Laws. In which is stated that despite of warning due to reckless behavior it cost CCR Hotel Management N.V. DBA Hilton Curacao to lose revenue.
[geïntimeerde] heeft de nietigheid van het ontslag ingeroepen.
3.2. [
[geïntimeerde] heeft op 27 juni 2018 een verzoekschrift ingediend, strekkende tot (in de kern) een verklaring voor recht dat het ontslag nietig is en doorbetaling van loon. Hilton heeft op 28 juni 2018 (voor zover relevant in hoger beroep en in de kern) een verzoek ingediend strekkende tot een verklaring voor recht dat het ontslag niet nietig is.
3.3.
In de beschikking van 19 september 2018 heeft het GEA de verzochte verklaring voor recht van Hilton afgewezen en de verzochte verklaring van recht van [geïntimeerde] toegewezen. Ook is Hilton veroordeeld tot het doorbetalen van het salaris van [geïntimeerde] sinds 27 december 2017 tot de rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Het GEA heeft overwogen dat er geen sprake was van een dringende reden om [geïntimeerde] te ontslaan.
3.4.
Het beroep richt zich tegen dat oordeel. Volgens Hilton was er wel sprake van een dringende reden. Deze bestaat er volgens Hilton in dat [geïntimeerde] vanaf 2017 keer op keer haar taken niet goed uitvoerde, ondanks begeleiding en waarschuwingen.
3.5.
Het gaat om de vraag of [geïntimeerde] zich zodanig heeft gedragen dat die gedraging het gevolg heeft dat van Hilton redelijkerwijs niet kan worden gevergd de dienstbetrekking te laten voortduren (artikel 7A:1615p lid 1 BW). In de ontslagbrief is artikel 7A:1615p lid 2 onder 7 BW genoemd. Daarin staat dat een dringende reden aanwezig geacht kan worden wanneer de werknemer opzettelijk, of ondanks waarschuwingen roekeloos, des werkgevers eigendom beschadigt, of aan ernstig gevaar blootstelt.
3.6.
Beoordeeld zal moeten worden welke concrete verwijten Hilton maakt aan het adres van [geïntimeerde] en of deze voldoen aan voornoemde maatstaf. Het Hof slaat daarbij alleen acht op de door Hilton deugdelijk onderbouwde verwijten. Deze betreffen in de eerste plaats het niet cancelen van twee reserveringen, waarvoor [geïntimeerde] een schriftelijke waarschuwing kreeg op 10 november 2017. Daarnaast wordt door Hilton melding gemaakt van een incident met twee teleurgestelde klanten die kamers naast elkaar hadden geboekt, maar die niet hebben gekregen. Hierover ontving Hilton op 21 december 2017 een e-mailbericht dat zij in kopie aan [geïntimeerde] heeft gestuurd.
3.7.
Al met al gaat het dus om twee boekingsincidenten. Over het laatste incident geeft [geïntimeerde] een geheel andere lezing dan Hilton, die er op neerkomt dat zij de wens van die klanten volgens de instructie juist wèl had doorgegeven aan de Front Office, maar dat de Front Office dit niet deugdelijk heeft verwerkt. Al aangenomen dat Hiltons lezing de juiste is, dan nog kan niet worden gezegd dat met dit incident en het eerste sprake is van een dringende reden als omschreven in artikel 7A:1615p lid 2 onder 7 BW, noch van een dringende reden in meer algemene zin (7A:1615p lid 1). Daarbij weegt mee dat [geïntimeerde] tot in ieder geval 2017 goed heeft gefunctioneerd. Partijen zijn het daarover eens. In de waarschuwing van 10 november 2017 is ook “No” aangekruist bij de vraag “Has the team member received prior discussion or warning within the past 12 months?”. Zeker tegen die achtergrond van een probleemloze loopbaan van vijftien jaar zijn de twee incidenten volstrekt onvoldoende om een dringende reden voor ontslag op staande voet op te leveren.
3.8.
Hilton stelt nog, zonder enige onderbouwing en substantiëring, dat [geïntimeerde] na 2017 keer op keer fouten maakte en ondanks begeleiding de werkzaamheden niet correct bleef uitvoeren. Dit is bestreden door [geïntimeerde], zodat het op de weg van Hilton had gelegen om die stelling nader te concretiseren (wanneer, door wie, waarom, op welke wijze, follow-up etc.). Hilton voldoet daarom niet aan haar stelplicht, zodat van nadere bewijslevering geen sprake kan zijn.
3.9.
Het hoger beroep faalt derhalve. Hilton zal worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [geïntimeerde] gevallen en begroot op NAf 4.000,=.

4.Beslissing

Het Hof:
- bevestigt de beschikking waarvan beroep;
- veroordeelt Hilton in de proceskosten aan de zijde van [geïntimeerde] op het hoger beroep gevallen en begroot op NAf. 4.000,=.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S.E. Sijsma, F.W.J. Meijer en M.B. van den Enden, leden van het Hof, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 juni 2019 in Curaçao, in tegenwoordigheid van de griffier.