dat hij op of omstreeks 3 april 2017, althans in of omstreeks de periode van april 2017 te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer vuurwapen(s) en/of munitie in de zin van de Vuurwapenverordening 1930 voorhanden heeft gehad;
(artikel 3 jo 11 van de Vuurwapenverordening 1930)
H41 is in juli 2017 door de rechter-commissaris onder ede gehoord. De rechter-commissaris was van oordeel dat de getuige met het oog op de af te leggen verklaring zich zodanig bedreigd moest achten dat, naar redelijkerwijze moest worden aangenomen, ernstig gevaar voor het leven bestond. De rechter-commissaris heeft daarop bepaald dat de getuige op zodanige wijze zou worden verhoord, dat de identiteit van de getuige geheel verborgen zou blijven. Vorenstaande is door de rechter-commissaris in januari 2018, toen H41 wederom door deze onder ede werd gehoord, wederom getoetst. De beoordeling van de rechter-commissaris was dat de situatie ongewijzigd was. Daarmee heeft de rechter-commissaris naar het oordeel van het Hof afdoende gemotiveerd om welke reden de getuige is aangemerkt als een bedreigde getuige in de zin van artikel 261 Sv. Voorts is gesteld noch gebleken dat overigens aan de wijze van totstandkoming of aan de inhoud van de door de rechter-commissaris ingevolge dat artikel ten aanzien van de getuige gegeven bevelen zodanige fundamentele gebreken kleven, dat gebruikmaking van de resultaten van die verhoren op gespannen voet komt te staan met het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM).
H41 stelt dat [medeverdachte 1] deel uitmaakt van een “gang”, te weten de Army. [medeverdachte 1] heeft bij de politie erkend dat hij daar inderdaad deel van uitmaakt;
[medeverdachte 3] zou volgens H41 in de problemen komen omdat hij teveel praat. [medeverdachte 3] heeft bij de politie een verklaring afgelegd over de betrokkenheid van met name [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bij de woningoverval. Geconfronteerd met de inhoud van een van de verklaringen van H41 heeft hij verklaard dat deze getuige hem veel problemen heeft bezorgd, hij niet ingaat op details van de verklaring en niemand wil verklappen omdat ze hem anders zullen vermoorden (p. 135/136). Weliswaar heeft [medeverdachte 3] later ten overstaan van de rechter-commissaris ontkend dat hij met de politie heeft gesproken over deze kwestie, maar het Hof gaat hieraan voorbij. De verklaring van [medeverdachte 3] is immers neergelegd in een ambtsedig door twee verbalisanten opgemaakt proces-verbaal. Het Hof houdt het ervoor dat [medeverdachte 3] uit angst voor de daders niet nader heeft willen verklaren en zelfs heeft ontkend dat hij de verklaring heeft afgelegd. Dit past ook bij de omstandigheid dat een andere getuige, H41, als bedreigde-anonieme getuige door de rechter-commissaris is gehoord;
H41 verklaart dat [medeverdachte 2] onder de invloed van drugs was ten tijde van de woningoverval. [medeverdachte 2] heeft dat bij de politie ook verklaard (p. 312);
Omdat het te lang duurde is [medeverdachte 2] op een gegeven moment zelf ook naar binnen gegaan, aldus H41. Opvallend is dat deze omstandigheid niet juist is omdat uit de camerabeelden volgt dat hij binnen 6 seconden na zijn 2 mededaders uit de auto is gestapt, maar wel overeenkomstig is aan hetgeen [medeverdachte 2] zelf bij de politie heeft verklaard, namelijk dat hij eerst in de auto achterbleef en later naar de woning is gelopen (p. 297). Ook dit maakt aannemelijk dat [medeverdachte 2] daadwerkelijk met H41 over de woningoverval heeft gesproken;
[medeverdachte 2] zou hem verteld hebben dat hij binnen met een dame begon te vechten en heeft geprobeerd haar ketting los te rukken. Dit is overeenkomstig hetgeen de dame in kwestie, [benadeelde partij 1], in haar aangifte heeft verklaard;
H41 stelt dat hem verteld is dat de ketting van de oude man is gepakt. Op de vloer van de porch/de veranda bij de woning, waar het gevecht met [slachtoffer] heeft plaatsgevonden, is een ketting teruggevonden;
[medeverdachte 2] zou de bij de woningoverval gebruikte auto van zijn zwager ([bijnaam zwager medeverdachte 2] of [bijnaam zwager medeverdachte 2]) hebben geleend. Die wist niet dat ze de auto voor een overval gingen gebruiken, aldus H41. De auto in kwestie was inderdaad van de zwager van [medeverdachte 2], te weten van [zwager medeverdachte 2], die ook wel [bijnaam zwager medeverdachte 2] wordt genoemd (p. 110) en die dat inderdaad niet wist (verklaring [zwager medeverdachte 2] bij de rechter-commissaris d.d. 28 februari 2018).
Ten aanzien van de vordering van wijlen [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van in totaal NAf 52.025,24, bestaande uit een bedrag van NAf 12.025,24 aan materiële schade en een bedrag van NAf 40.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en de kosten om het vonnis te executeren. Tevens is verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. De benadeelde partij is voor het wijzen van het vonnis in eerste aanleg overleden.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van NAf 32.025,24, te vermeerderen met de wettelijke rente. Het Gerecht heeft daarbij de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Voornoemd bedrag bestaat uit een bedrag van NAf 12.025,24 aan materiële schade en een bedrag van NAf 20.000,- aan immateriële schade. De vordering loopt, voor zover toegewezen, van rechtswege door in hoger beroep.