ECLI:NL:OGHACMB:2019:121

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
18 juni 2019
Publicatiedatum
21 juni 2019
Zaaknummer
KG 2104/2017 – AUA201702533 – AUA2018H00249
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake wijziging tenaamstelling van beleggingen in de nalatenschap van overledene

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (GEA) van 22 november 2017. [Appellant] is in hoger beroep gekomen na een vonnis waarin hem werd bevolen om de tenaamstelling van bank- en effectenrekeningen te wijzigen, zodat de naam van de executeur, [naam 1], vermeld zou worden. De executeur is in deze zaak de vertegenwoordiger van de nalatenschap van [naam 2], die op 17 november 2011 is overleden. In zijn memorie van grieven heeft [appellant] zeven grieven voorgedragen en verzocht om vernietiging van het bestreden vonnis, met afwijzing van de vorderingen van de executeur en veroordeling van de executeur in de proceskosten.

De executeur heeft het hoger beroep bestreden en verzocht om bevestiging van het bestreden vonnis. Het Hof heeft de argumenten van beide partijen gehoord en heeft zich voor een deel aangesloten bij het oordeel van het GEA, maar heeft de hoogte van de te verbeuren dwangsom verlaagd van Afl. 100 miljoen naar Afl. 10 miljoen. Het Hof heeft ook geoordeeld dat de eventueel verbeurde dwangsommen moeten worden verdeeld onder de erfgenamen, met uitsluiting van [appellant]. Dit laatste is aangepast, zodat de dwangsommen ten goede komen aan de gezamenlijke erfgenamen.

Het Hof heeft uiteindelijk het bestreden vonnis bevestigd, met de aanpassing dat de kosten van het hoger beroep voor rekening van [appellant] komen, ten behoeve van de gezamenlijke erfgenamen. De uitspraak is gedaan op 18 juni 2019 in Aruba, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

BURGERLIJKE ZAKEN 2019 VONNIS NO.
Registratienrs.: KG 2104/2017 – AUA201702533 – AUA2018H00249
Uitspraak: 18 juni 2019
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Vonnis in kort geding in de zaak van:
[appellant],
wonende te Aruba,
eiser, hierna te noemen: [appellant],
oorspronkelijk gedaagde, thans appellant,
gemachtigde: thans mr. A.S.M. Blonk,
tegen
[naam 1], in hoedanigheid van executeur testamentair in de nalatenschap van [naam 2] (hierna te noemen: [naam 2]), overleden op 17 november 2011,
gevestigd in Aruba,
hierna te noemen: de executeur,
oorspronkelijk eiser, thans geïntimeerde,
procederende in persoon.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (GEA), wordt verwezen naar het tussen partijen op 22 november 2017 uitgesproken vonnis in kort geding. De inhoud van dit vonnis geldt als hier ingevoegd.
1.2. [
[appellant] is door op 13 december 2017 een akte van hoger beroep in te dienen in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis. In een op 3 januari 2018 ingekomen memorie van grieven, met producties, heeft hij zeven grieven voorgedragen en toegelicht en geconcludeerd dat het Hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw recht doende, de vorderingen van de executeur zal afwijzen, met veroordeling van de executeur in de kosten van dit geding in beide instanties.
1.3.
De executeur heeft in een memorie van antwoord, met producties, het hoger beroep bestreden en geconcludeerd tot bevestiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellant] in de kosten.
1.4.
Op 22 juni 2018 heeft [appellant] producties ingediend.
1.5.
Op 26 juni 2018, de voor schriftelijk pleidooi bepaalde dag, hebben de gemachtigden van partijen pleitaantekeningen overgelegd.
1.6.
Op 21 augustus 2018 heeft de executeur een akte uitlating producties genomen.
1.7.
Vonnis is bepaald op heden.

2.Beoordeling

2.1.
Voor de feiten verwijst het Hof naar het bestreden vonnis onder 2.
2.2.
Het GEA heeft [appellant] onder straffe van verbeurte van een dwangsom bevolen een aantal tenaamstellingen van bank- of effectenrekeningen en van certificaten alsmede de inschrijving in een register van certificaten en aandeelhoudersregisters aldus te wijzigen dat de naam van de executeur vermeld komt te staan. Hiertegen richt zich het appel van [appellant].
2.3.
Voor een belangrijk deel is [appellant]s appel gegrond op de stelling dat hij, als gevolg van een verbeurte door zijn moeder [naam 2] ingevolge artikel 4:1090 BW-AUA – analogisch tevens van toepassing op de ontbonden huwelijksgemeenschap – rechthebbende is geworden op het geheel althans het overgrote deel van de nalatenschap van [naam 2]. Heden heeft het Hof in de zaak
[appellant] v. [naam 3] c.s.(AUA201400132 – AUA2017H00195) deze stelling verworpen. Er heeft volgens het Hof geen verbeurte plaatsgevonden.
2.4.
Het Hof sluit zich voor het overige aan bij het voorlopig oordeel van het GEA, behoudens wat betreft de hoogte van het maximum van de eventueel te verbeuren dwangsom en de vraag aan wie verbeurde dwangsommen toekomen.
2.5.
Het Hof voegt voorlopig oordelend toe dat voor zover goederen van [naam 2] op basis van de aan [appellant] verstrekte algehele volmachten (direct of indirect) in het vermogen van [appellant] zijn gekomen, sprake is van ongeldigheid wegens ‘Selbsteintritt’ (artikelen 3:68 en 7:416 BW-AUA).
2.6.
Het GEA heeft het maximum van de eventueel te verbeuren dwangsom bepaald op Afl. 100 miljoen. Dit bedrag komt het Hof te hoog voor. Het Hof zal het maximum stellen op Afl. 10 miljoen.
2.7.
Het GEA heeft geoordeeld (in rov. 4.8 maar niet in het dictum) dat eventueel verbeurde dwangsommen moeten worden verdeeld onder de erfgenamen, met uitsluiting van [appellant]. Het Hof zal, om de verdeling niet nog moeilijker te maken dan zij al is, de uitsluiting weglaten en bepalen dat een dwangsom eventueel wordt verbeurd ten behoeve van de gezamenlijke erfgenamen (de boedel). Dat [appellant] deelgenoot is, wordt op de koop toegenomen.
2.8. [
[appellant] dient als overwegend in het ongelijk gestelde partij de kosten van het hoger beroep te dragen. Deze komen ten goede aan de gezamenlijke erfgenamen (de boedel). Dat [appellant] deelgenoot is, wordt op de koop toegenomen.

3.Beslissing

Het Hof:
- bevestigt het bestreden vonnis, met dien verstande:
- dat eventuele verbeurde dwangsommen toekomen aan de gezamenlijke erfgenamen;
- het maximum van de eventueel verbeurde dwangsommen wordt bepaald op Afl. 10.000.000,-;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- veroordeelt [appellant] ten behoeve van de gezamenlijke erfgenamen in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van de executeur gevallen en tot op heden begroot op Afl. 6.000,- aan salaris en Afl. 221,49 aan betekeningskosten.
Aldus gewezen door mrs. H.J. Fehmers, F.W.J. Meijer en J. de Boer, leden van het Hof en ter openbare terechtzitting van 18 juni 2019 in Aruba uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.