In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, hebben de erven [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank. De zaak betreft de weigering van het Land Aruba om een bouwvergunning te verlenen voor een perceel dat door de erven [appellanten] werd aangeschaft. Het perceel is aangewezen als groen- en natuurgebied, wat de mogelijkheden voor commerciële exploitatie en woningbouw aanzienlijk beperkt. De erven [appellanten] stellen dat de invoering van anticiperend beleid in 2006 hen heeft benadeeld, omdat dit hun gebruiksmogelijkheden van het perceel heeft verminderd en daardoor de waarde van het perceel is afgenomen.
Het Hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de erven [appellanten] onvoldoende bewijs hebben geleverd dat de waarde van hun perceel substantieel is afgenomen door de beleidswijzigingen. Het Hof heeft opgemerkt dat de erven [appellanten] niet hebben aangetoond dat er voor 2006 bouwvergunningen voor commerciële exploitatie of woningbouw konden worden verkregen, gezien de eisen die aan de toegankelijkheid van de percelen werden gesteld. De stelling van de erven dat de huidige zandweg als een weg kan worden aangemerkt, werd door het Hof verworpen, omdat deze niet voldeed aan de eisen voor intensief (bouw)verkeer.
Uiteindelijk heeft het Hof het vonnis van de rechtbank bevestigd en de erven [appellanten] veroordeeld in de proceskosten van het Land. De uitspraak benadrukt het belang van het voldoen aan de wettelijke eisen voor bouwvergunningen en de rol van overheidsbeleid in de waardering van onroerend goed.