ECLI:NL:OGHACMB:2018:97

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
30 januari 2018
Publicatiedatum
13 juni 2018
Zaaknummer
81174/16 en 81175/16 - H 150/17
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezamenlijk gezag en hoofdverblijfplaats van een kind met ouders in verschillende landen

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een vrouw, wonende in Nederland, en een man, wonende in Curaçao, over het gezamenlijk gezag en de hoofdverblijfplaats van hun zoon, geboren in Curaçao. De vrouw is in hoger beroep gekomen van een beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarin de man alleen het gezag over de zoon kreeg toegewezen. De vrouw heeft in haar beroepschrift acht grieven aangevoerd en verzocht om hereniging met haar zoon. Tijdens de mondelinge behandeling op 9 januari 2018 zijn beide partijen verschenen met hun gemachtigden, en zijn er verschillende producties overgelegd.

Het Hof heeft vastgesteld dat de vrouw van rechtswege het gezag over de zoon alleen uitoefende, maar dat het Gerecht in eerste aanleg de man alleen met het gezag heeft belast. Het Hof oordeelt dat de enkele omstandigheid dat de ouders in verschillende landen wonen, niet automatisch betekent dat eenhoofdig gezag in het belang van het kind wenselijk is. Het Hof is van mening dat beide ouders in staat zijn tot voldoende overleg en dat gezamenlijk gezag in het belang van het kind wenselijk is.

Het Hof heeft de primaire verzoek van de man om eenhoofdig gezag afgewezen en het subsidiaire verzoek om gezamenlijk gezag toegewezen. Tevens heeft het Hof besloten dat de Voogdijraad schriftelijk moet rapporteren over de hoofdverblijfplaats van de zoon en de omgangsregeling. De zaak is verwezen naar de rolzitting van 24 april 2018 voor verdere uitlating over de voortgang van de procedure. De beschikking is uitgesproken op 30 januari 2018 door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie in Curaçao.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2018 Beschikking no.:
Registratienummer: 81174/16 en 81175/16 - H 150/17
Uitspraak: 30 januari 2018 (bij vervroeging)
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
B E S C H I K K I N G
in de zaak van:
[DE VROUW],
wonende in Nederland,
oorspronkelijk verweerster,
thans appellante,
gemachtigde: mr. O. Lodowica,
tegen
[DE MAN],
wonende in Curaçao,
oorspronkelijk verzoeker,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. A.K.E. Henriquez.
De partijen worden hierna de vrouw en de man genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij beroepschrift van 21 augustus 2017 is de vrouw in hoger beroep gekomen van de tussen partijen gewezen en op 12 juli 2017 uitgesproken beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (verder: GEA).
Hierbij heeft zij acht grieven tegen de beschikking aangevoerd en toegelicht. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof de beschikking zal vernietigen en een beslissing zal nemen waardoor zij herenigd kan worden met haar zoon
[zoon].
1.2
Het hoger beroep is mondeling behandeld op 9 januari 2018. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling zijn van de zijde van de vrouw de producties
1 t/m 15 toegezonden en van de zijde van de man de producties 4 t/m 13.
De man en de vrouw zijn verschenen, elk met hun gemachtigde. Ook de moeder van de vrouw is verschenen. Beide partijen en hun gemachtigden hebben het woord gevoerd. De gemachtigde van de vrouw heeft gebruik gemaakt van pleitnotities, waarvan zij een exemplaar heeft overgelegd, en daarnaast heeft zij een geschrift getiteld "beknopte reactie" en een brief van [betrokkene 1] van 5 januari 2018 overgelegd. De gemachtigde van de man heeft producties 14 t/m 16 overgelegd. Beschikking is aangezegd tegen heden.

2.De beoordeling

2.1
Tussen partijen staat het volgende vast.
2.1.1
Op [datum] 2013 is [zoon] in Curaçao geboren. De vrouw is zijn moeder. De man heeft [zoon] erkend.
2.1.2
In november 2016 is de vrouw naar Nederland verhuisd. [zoon] verblijft sindsdien bij de man en wordt door hem verzorgd en opgevoed.
2.2
Bij inleidend verzoekschrift heeft de man het GEA verzocht te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [zoon] bij de man zal zijn, te bepalen dat het gezag over hem door de man en de vrouw gezamenlijk zal worden uitgeoefend, en een omgangsregeling tussen de vrouw en [zoon] te bepalen.
In eerste aanleg heeft de man het tweede verzoek aldus vermeerderd dat hij primair heeft verzocht te bepalen dat het gezag over [zoon] alleen door de man zal worden uitgeoefend.
Het GEA heeft alleen de man belast met het gezag over [zoon], bepaald dat [zoon] omgang met de vrouw zal hebben door 's zaterdags om 14.00 uur Curaçaose tijd via Skype contact te hebben en verstaan dat partijen de omgang tussen de vrouw en [zoon] tijdens vakanties en op verjaardagen en feestdagen in onderling overleg zullen regelen. Daartegen is het hoger beroep gericht.
2.3
Voordat het GEA de bestreden beslissing nam, oefende de vrouw van rechtswege het gezag over [zoon] alleen uit (op de voet van
art. 1:253b lid 1 BW; een gezamenlijk verzoek als bedoeld in
art. 1:252 lid 1 BW is nooit gedaan). Het GEA heeft bij de beoordeling van het verzoek van de man om eenhoofdig gezag terecht de uit art. 1:253 c lid 1 jo.
lid 3 BW voortvloeiende maatstaf toepasselijk geacht: het verzoek wordt slechts ingewilligd, indien de rechter dit in het belang van het kind wenselijk oordeelt.
2.4
Anders dan het GEA is het Hof van oordeel dat niet aan die maatstaf is voldaan. De enkele omstandigheid dat de ene ouder van een kind in Curaçao woont en de andere in Nederland (in Europa), behoeft nog niet mee te brengen dat slechts eenhoofdig gezag in het belang van het kind wenselijk is. Het Hof acht beide partijen in staat tot voldoende onderling overleg en is ook van oordeel dat van hen beiden verlangd kan worden dat zij dit overleg in het belang van hun kind voeren.
2.5
Het Hof begrijpt de vermeerdering van het verzoek in eerste aanleg zo, dat de man zijn verzoek om gezamenlijk gezag heeft gehandhaafd als subsidiair verzoek. Het Hof begrijpt het standpunt van de vrouw zo, dat zij niet instemt met gezamenlijk gezag. Voor dit subsidiaire verzoek van de man geldt de maatstaf van art. 1:253 c lid 1 jo. lid 2 BW: het verzoek om gezamenlijk gezag wordt slechts afgewezen, indien de rechter dit (deze afwijzing) in het belang van het kind wenselijk oordeelt.
2.6
Op dezelfde gronden als hiervoor in rov. 2.4 is overwogen, acht het Hof gezamenlijk gezag juist wel wenselijk in het belang van [zoon]. Gezamenlijk gezag vormt (als voldoende overleg tussen de ouders niet onmogelijk is) in het algemeen een waarborg dat beide ouders betrokken blijven bij belangrijke beslissingen over het kind en bevordert ook dat de band tussen het kind en de ouder bij wie hij zijn hoofdverblijf niet heeft, naar omstandigheden zo goed mogelijk wordt bestendigd en verder ontwikkeld. Ook in dit geval gaat dat op.
2.7
Het Hof zal dus bij eindbeschikking het primaire verzoek van de man om eenhoofdig gezag alsnog afwijzen en zijn subsidiaire verzoek om gezamenlijk gezag toewijzen.
2.8
Het Hof acht zich thans onvoldoende voorgelicht om te kunnen beslissen over de hoofdverblijfplaats van [zoon]. Het Hof acht aangewezen dat de Voogdijraad schriftelijk rapporteert. Onderzocht dient te worden welke hoofdverblijfplaats (thans en in de nabije toekomst) het meest in het belang van het kind is. Hiervoor dient de woon-, gezins- en werksituatie van beide ouders nader in beeld te worden gebracht, en de wijze waarop de verzorging en opvoeding van het kind, gelet op die omstandigheden, vormgegeven kan worden. Voor wat betreft de situatie van de vrouw wordt de Voogdijraad verzocht contact op te nemen met haar zusterorganisatie in Nederland met het verzoek die situatie in beeld te brengen.
2.9
Het Hof wenst ook deskundige voorlichting van de Voogdijraad (en ook hierbij, via de Voogdijraad, van de Nederlandse zusterorganisatie) over de vraag hoe het beste vorm kan worden gegeven aan een omgangsregeling met de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats zal hebben, zowel voor het geval dat het Hof zal bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [zoon] bij de man zal zijn, als voor het geval dat het Hof zal bepalen dat deze bij de vrouw zal zijn. Is er een beter alternatief voor Skype-contact? In hoeverre is het wenselijk dat het Hof zal bepalen dat [zoon] in (sommige) vakanties de reis tussen Curaçao en Nederland of andersom zal moeten maken; is een dergelijke beslissing praktisch uitvoerbaar?
2.1
De Voogdijraad wordt verzocht het schriftelijk rapport in te leveren bij de Hofgriffie. Die zal het in afschrift aan beide gemachtigden verstrekken. Daarna zal met beide gemachtigden overlegd worden over een dag en uur van een nadere inhoudelijke behandeling, waarbij ook de mogelijkheid onderzocht zal worden dat de vrouw (indien zij dat wenst) door middel van videoconferentie-apparatuur of Skype vanuit Nederland daaraan zal deelnemen. Om zicht te houden op de voortgang zal het Hof de zaak naar de rol van 24 april 2018 verwijzen voor uitlating wijze van voortprocederen.
De voortgang van de procedure wordt het beste gediend als de Voogdijraad vóór 15 april 2018 zijn rapport gereed heeft.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
bepaalt dat de Voogdijraad schriftelijk zal rapporteren over de hiervoor in
rov. 2.8 en 2.9 omschreven onderwerpen (zie ook rov. 2.10);
verwijst de zaak naar de rolzitting van 24 april 2018 voor uitlating aan beide zijden over de wijze van voortprocederen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.C.C. Lewin, H.J. Fehmers en
F.W.J. Meijer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 30 januari 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.