Uitspraak
[APPELLANT 1],
[APPELLANTE 2],
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, hebben appellanten, [appellant 1] en [appellante 2], hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. Het oorspronkelijke vonnis, uitgesproken op 25 juli 2016, betrof een geschil over de naleving van welstandsbepalingen en de gevolgen van een koopovereenkomst voor een perceel grond, dat door de appellanten was aangekocht op 21 augustus 2002. De appellanten vorderden de vernietiging van deze koopovereenkomst en schadevergoeding van het Algemene Pensioenfonds van Curaçao (APC), dat als gedaagde in de oorspronkelijke procedure was opgetreden.
De appellanten voerden in hun memorie van grieven vijf grieven aan tegen het eerdere vonnis en stelden dat het Hof het vonnis diende te vernietigen en hun vorderingen alsnog toe te wijzen. APC, de geïntimeerde in het principaal appel, bestreed de grieven en stelde incidenteel appel in, waarbij het Hof werd verzocht het eerdere vonnis te bevestigen, althans een specifiek onderdeel ervan te vernietigen.
Tijdens de procedure werd duidelijk dat de appellanten een direct geldelijk belang hadden bij hun vorderingen, dat werd geschat op minimaal NAf 365.400,00. Het griffierecht in hoger beroep werd vastgesteld op NAf 7.320,00, waarvan een deel al was betaald. Het Hof besloot dat de appellanten binnen zes weken het resterende griffierecht dienden te betalen en verwees de zaak naar de rol voor akte uitlating griffierecht. De beslissing van het Hof werd op 23 januari 2018 uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.