In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 1 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep. Het hoger beroep was gericht tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, uitgesproken op 10 december 2013. De appellant, oorspronkelijk gedaagde in conventie en eiser in reconventie, had op 17 januari 2014 de akte hoger beroep ingediend, gevolgd door de memorie van grieven op 28 februari 2014. Echter, de betekening van de appelakte en de memorie van grieven heeft niet plaatsgevonden vanwege een geschil over de betaling van betekeningskosten.
De procedure heeft zich voorts gekenmerkt door een aantal vertragingen en miscommunicaties tussen de partijen en de griffie. De griffie van het Gerecht had in maart 2016 het dossier naar het Hof gestuurd met de mededeling dat de betekening niet had plaatsgevonden vanwege betaling. De gemachtigde van de geïntimeerde heeft in mei 2016 aangegeven niet op de hoogte te zijn van het hoger beroep en geen memorie van grieven te hebben ontvangen. Dit leidde tot verdere correspondentie en verzoeken om opheldering over de betaling van de betekeningskosten.
Uiteindelijk heeft het Hof geoordeeld dat de appellant niet heeft voldaan aan de verplichting om de betekeningskosten te betalen, ondanks dat hij was uitgenodigd om dit te doen. Het Hof heeft vastgesteld dat het hoger beroep, na meer dan vijf jaar, vervallen is verklaard. De appellant is bovendien veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de geïntimeerde, vastgesteld op NAf 1.250,- aan gemachtigdensalaris. Dit vonnis is uitgesproken ter openbare terechtzitting in Sint Maarten.