ECLI:NL:OGHACMB:2018:63

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
22 mei 2018
Publicatiedatum
31 mei 2018
Zaaknummer
EJ 1434/2015 – AUA2017H00243
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep alimentatie en omgangsregeling tussen ex-echtgenoten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake alimentatie en de omgangsregeling tussen een man en een vrouw, die voormalige echtgenoten zijn. De vrouw heeft in eerste aanleg een verzoek tot partner- en kinderalimentatie ingediend, maar het Gerecht in eerste aanleg heeft de partneralimentatie afgewezen en de kinderalimentatie vastgesteld op Afl. 450,- per maand. De vrouw heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij de vernietiging van de beschikking en toewijzing van de door haar verzochte alimentatiebedragen heeft gevraagd. De man heeft in incidenteel appel verweer gevoerd en verzocht om een omgangsregeling voor hun minderjarige kind.

Tijdens de mondelinge behandeling op 15 februari 2018 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De vrouw heeft aangevoerd dat de man onvoldoende openheid van zaken heeft gegeven over zijn inkomen en dat zij zelf niet in haar eigen behoeften kan voorzien. De man heeft echter aangetoond dat hij nauwelijks draagkracht heeft en dat zijn financiële situatie is verslechterd. Het Hof heeft geoordeeld dat de vrouw in staat moet worden geacht om in haar eigen behoeften te voorzien, ondanks haar eerdere werkloosheid.

Wat betreft de kinderalimentatie heeft het Hof vastgesteld dat de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd dat er een reële behoefte is aan een hoger bedrag dan Afl. 450,-. De omgangsregeling is vastgesteld op basis van het advies van de Voogdijraad, waarbij de man en de vrouw in staat moeten worden geacht om in het belang van het kind te communiceren. Het Hof heeft de bestreden beschikking gedeeltelijk vernietigd en de omgangsregeling vastgesteld, terwijl de proceskosten zijn gecompenseerd.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2018 Vonnisno.:
Registratienummers: EJ 1434/2015 – AUA2017H00243
Uitspraak: 22 mei 2018
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
BESCHIKKING
in de zaak van:
[APPELLANTE],
wonende in Aruba,
oorspronkelijk verweerster, thans appellante in principaal appel,
verweerster in incidenteel appel,
gemachtigde: mr. N.S. Gravenstijn,
tegen
[GEÏNTIMEERDE],
wonende in Aruba,
oorspronkelijk verzoeker, thans geïntimeerde in principaal appel,
eiser in incidenteel appel,
gemachtigde: mr. M.D. Tromp.
Partijen worden hierna de man en de vrouw genoemd.

1.De procedure

1.1
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en verzocht, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) wordt verwezen naar de beschikkingen in deze zaak van
5 oktober 2015, 14 oktober 2015, 23 november 2015, 25 april 2016 en 5 september 2016.
1.2
De vrouw heeft door indiening van een beroepschrift, ter griffie tijdig ingekomen per fax op 17 oktober 2016, beroep ingesteld tegen de eindbeschikking van 5 september 2016. Zij heeft het beroep toegelicht en geconcludeerd dat het Hof die beschikking zal vernietigen, en opnieuw rechtdoende, de kinder- en partneralimentatie tot de door haar verzochte bedragen zal toewijzen, kosten rechtens. Verder heeft zij toestemming gevraagd om kosteloos te procederen.
1.3
De man heeft een verweerschrift tevens houdend incidenteel appel ingediend. Hij heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en vaststelling van de omgangsregeling overeenkomstig zijn verzoek dan wel het advies van de Voogdijraad, met veroordeling van de vrouw in de proceskosten in hoger beroep.
1.4
Op 15 februari 2018 heeft de mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. Partijen zijn daar verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden.
1.5
Beschikking is nader bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1
De vrouw heeft een bewijs van onvermogen overgelegd, zodat zij zal worden toegelaten om kosteloos te procederen.
2.2
In het inleidende verzoekschrift heeft de vrouw partneralimentatie van
Afl. 1.450,- per maand verzocht en kinderalimentatie van Afl. 450,- per maand. Blijkens haar pleitaantekeningen van 30 november 2015 heeft zij deze bedragen gewijzigd naar Afl. 1.400,- en Afl. 750,58.
2.3
Het Gerecht heeft de partneralimentatie afgewezen en de kinderalimentatie toegewezen tot een bedrag van Afl. 450,-.
2.4
Aan de afwijzing van de partneralimentatie heeft het Gerecht ten grondslag gelegd dat de man voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet daadkrachtig is om enige partneralimentatie te voldoen en dat de vrouw in staat moet worden geacht geheel in haar eigen behoeften te voorzien.
2.5
De grieven I en II betreffen de partneralimentatie. In grief I voert de vrouw aan dat de man onvoldoende openheid van zaken heeft gegeven over zijn huidige inkomen, dat de door hem verstrekte gegevens onjuist zijn en dat de man na de procedure in eerste aanleg een nieuwe dienstbetrekking heeft aanvaard.
2.6
Uit hetgeen de man in respons op de grief en in eerste aanleg heeft aangevoerd en uit de door hem ter onderbouwing daarvan overgelegde stukken maakt het Hof op dat de man in 2013 een eenmanszaak is gestart onder de naam
P.A. Solutions, dat een van zijn opdrachtgevers CHS Technical Contracting & Trading Company N.V. was, dat hij medio 2017 zijn eenmanszaak heeft gestaakt en dat hij in dienst is getreden bij Infopulzz Consultancy Services VBA, waar hij een netto maandsalaris verdient van Afl. 2.523,57. De man heeft stukken overgelegd waaruit genoegzaam blijkt dat dit bedrag bijna helemaal opgaat aan kosten van levensonderhoud, terugbetaling van een lening en kinderalimentatie van Afl. 450,-. Hij heeft verder aangetoond dat zijn schuld aan de Arubabank per januari 2018 ongeveer Afl. 380.000,- beliep en dat hij niet tot terugbetaling van dit bedrag in staat is. Hieruit volgt dat de man nauwelijks draagkracht heeft. Voor zover in de grief anders wordt bepleit, faalt deze.
2.7
Grief II is gericht tegen het oordeel van het Gerecht dat de vrouw in staat moet worden geacht inkomsten uit arbeid te genereren en zo geheel in haar eigen behoeften kan voorzien. Deze grief wordt op de volgende gronden verworpen.
2.8
Het feit dat de vrouw tijdens het huwelijk niet heeft gewerkt is niet beslissend. De man heeft, onvoldoende weersproken, gesteld dat de vrouw aanvankelijk wel werkte maar dat zij daarmee met instemming van de man is gestopt. Dat de man haar niet zou hebben toegestaan om te werken tijdens het huwelijk is door de vrouw onvoldoende onderbouwd. Daar komt bij dat de situatie inmiddels drastisch is gewijzigd, niet alleen door de echtscheiding maar ook door de sterk verminderde inkomsten van de man. Van de vrouw kan dan ook worden gevergd dat zij in haar eigen inkomen voorziet. Dat zij daartoe niet of onvoldoende in staat zou zijn is onvoldoende gebleken. De vrouw had een baan bij Union Caribe, waar haar basissalaris Afl. 2.000,- per maand bedroeg, maar daar is ze niet door de proeftijd gekomen omdat ze zich – naar eigen zeggen – niet kon concentreren en omdat ze geen overeenstemming kon bereiken over het tijdstip van ophalen van haar dochter. Het Hof is van oordeel dat de vrouw in staat geacht moet worden deze problemen op te lossen. Dat zij zich om een verschoonbare reden niet zou kunnen concentreren is niet gesteld.
2.9
Verder staat vast dat de vrouw ter bestrijding van de kosten van levensonderhoud maandelijks Afl. 350,- van haar moeder ontvangt. Al met al moet dan ook worden geoordeeld dat zij in staat moet worden geacht in haar eigen behoefte te voorzien.
2.1
Het voorgaande brengt mee dat het Gerecht het verzoek om partneralimentatie terecht heeft afgewezen.
2.11
Grief III is gericht tegen het oordeel van het Gerecht over de kinderalimentatie. De grief wijst er terecht op dat in eerste aanleg om Afl. 750,- aan kinderalimentatie was verzocht, dat het Gerecht Afl 450,- heeft toegewezen en dat het de afwijzing van het meerdere niet heeft gemotiveerd. Dit kan haar echter niet baten. In hoger beroep heeft de vrouw aangevoerd dat de maandelijkse behoefte van [minderjarige] moet worden bepaald op Afl. 1.062,50. Hierin zou een bedrag zijn begrepen van
Afl. 500,- voor “naschoolse opvang en bijles”. Ter zitting heeft de vrouw desgevraagd verklaard dat het vooral om de bijles gaat, maar enige nadere toelichting daarbij heeft zij niet gegeven. Van een reële behoefte van [minderjarige] aan bijles is dan ook onvoldoende gebleken. De post vakantiekampjes (Afl. 12,50 per maand) en de post turnen (Afl. 100,- per maand) moet de vrouw geacht worden uit haar eigen draagkracht te kunnen voldoen. Het GEA heeft gelet op het voorgaande terecht
Afl 450,- toegewezen aan kinderalimentatie. Ook deze grief faalt dus.
2.12
De stelling van de man in de pleitnota in hoger beroep dat de kinderalimentatie te hoog is vastgesteld, is tardief, zodat deze buiten beschouwing wordt gelaten.
2.13
In incidenteel appel heeft de man aangevoerd dat de omgangsregeling dient te worden vastgesteld overeenkomstig zijn verzoek dan wel het advies van de Voogdijraad. De vrouw heeft zich daartegen verzet.
2.14
De Voogdijraad heeft in zijn rapport van 5 april 2016 geadviseerd dat de omgang tussen [minderjarige] en de vader zal plaatsvinden op woensdagmiddag na school tot 19:00 uur en om het weekend van vrijdag 18:00 uur tot zondag 18:00 uur. Het Gerecht heeft bepaald dat de omgang plaats zal vinden op zaterdag vanaf 9:00 uur tot 18:00 uur en op dinsdag tot 18:00 uur, wanneer het kind door de vader naar de moeder wordt gebracht.
2.15
Ter zitting is gebleken dat het incidenteel appel ertoe strekt dat [minderjarige] om de week het weekend bij de man verblijft. De dinsdagmiddag kan wat de man betreft worden gehandhaafd zoals in eerste aanleg bepaald.
2.16
Evenals het Gerecht is het Hof van oordeel dat de man en de vrouw in staat moeten worden geacht om in het belang van het kind zodanig met elkaar te communiceren dat de omgangsregeling kan worden uitgevoerd. De man heeft niet ontkend dat hij geen auto heeft en dat het daardoor moeilijk is om [minderjarige] te halen en te brengen, maar ook deze complicatie moet hij in het belang van het kind kunnen oplossen, zoals hij ter zitting ook heeft aangegeven.
2.17
Het Hof ziet in hetgeen de vrouw overigens heeft aangevoerd geen aanleiding om af te wijken van het advies van de Voogdijraad. De man moet, mede gelet op het feit dat hij en de moeder gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen, in staat worden gesteld om na de scheiding een band op te bouwen en te onderhouden en daarvoor is tijd nodig. Het ligt in de lijn van de verwachting dat [minderjarige] eraan zal wennen eens in de twee weken een nacht bij de man door te brengen. Dat zij voor die verandering ten opzichte van de huidige situatie huiverig is, is te begrijpen maar weegt niet op tegen het streven, juist in haar belang, naar een steviger band tussen haar en haar vader. De omgangsregeling zal dan ook worden vastgesteld overeenkomstig het advies van de Voogdijraad, met dien verstande dat de omgang op de dinsdagmiddag zal worden gehandhaafd als door het Gerecht bepaald.
2.18
In hoger beroep heeft de man niet uitdrukkelijk, zoals in eerste aanleg, omgang met [minderjarige] in de vakanties verzocht. Het Hof begrijpt dat het incidenteel appel wel mede die strekking heeft. Dit verzoek wordt ook in hoger beroep afgewezen. Het is nu eerst zaak de in deze beschikking vastgestelde omgangsregeling soepel te laten verlopen, zodat [minderjarige] eraan kan wennen dat ze regelmatig bij de man verblijft en overnacht. Daarna kan de man desgewenst uitbreiding van de regeling naar de zomer- en kerstvakanties verzoeken. Omgang tussen [minderjarige] en de man op de verjaardag van de man is in het belang van het kind, zodat het verzoek in zoverre zal worden toegewezen.
2.19
De door de vader naar voren gebrachte grief is dus gedeeltelijk gegrond.
2.2
De slotsom is dat de bestreden beschikking zal worden vernietigd ten aanzien van de omgangsregeling, dat de omgangsregeling zal worden vastgesteld als hiervoor vermeld en dat de beschikking voor het overige zal worden bevestigd.
2.21
De proceskosten zullen worden gecompenseerd, nu de man en de vrouw voormalige echtelieden zijn.
BESLISSING
Het Hof:
  • verleent de vrouw toestemming om kosteloos te procederen;
  • vernietigt de bestreden beschikking voor zover die ziet op de omgangsregeling, en in zoverre opnieuw rechtdoende;
  • bepaalt dat met ingang van heden de volgende omgangsregeling geldt:
• om de week vanaf vrijdag 18:00 uur tot zondag 18:00 uur verblijft [minderjarige] bij de man;
• op dinsdag haalt de man [minderjarige] op uit school en brengt haar om 18:00 uur weer bij de vrouw;
• op de verjaardag van de man verblijft [minderjarige] bij de man van 9:00 uur tot 18:00 uur;
  • bevestigt de bestreden beschikking voor het overige;
  • compenseert de proceskosten in hoger beroep zo dat partijen ieder hun eigen kosten dragen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.J. Fehmers, E.A. Saleh en M.C.B. Hubben, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken op 22 mei 2018.