In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, gaat het om de huwelijksvermogensrechtelijke afwikkeling tussen twee partijen na hun echtscheiding. De man, oorspronkelijk verweerder en thans appellant, heeft hoger beroep ingesteld tegen eerdere beschikkingen van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. De vrouw, oorspronkelijk verzoekster en thans geïntimeerde, heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. De procedure betreft onder andere de verdeling van onroerend goed in Frankrijk en Curaçao, en de bijbehorende gebruiksvergoedingen en vergoedingsrechten.
De partijen zijn op 23 januari 2002 in Nederland getrouwd en hebben huwelijkse voorwaarden gemaakt. De echtscheiding werd uitgesproken door het GEA op 26 april 2011. De man en vrouw hebben samen twee kinderen. De man heeft in hoger beroep 83 grieven ingediend en verzoekt vernietiging van de eerdere beschikkingen, terwijl de vrouw bevestiging van deze beschikkingen bepleit, met enkele aanpassingen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 29 augustus 2017 zijn beide partijen verschenen met hun gemachtigden. Het Hof heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de man recht heeft op een vergoeding van investeringen in de Franse woning, terwijl de vrouw recht heeft op een deel van de toekomstige opbrengst van de Curaçaose woning. Het Hof heeft de bestreden beschikking van 10 januari 2017 vernietigd en opnieuw beslist, waarbij het de kosten van de procedure compenseert. De beschikking is uitgesproken op 13 februari 2018.