ECLI:NL:OGHACMB:2018:41

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
21 februari 2018
Publicatiedatum
26 februari 2018
Zaaknummer
AR 792/13 - Ghis 71034 - H 391/14
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen rechters in een civiele procedure

Op 21 februari 2018 heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van een verzoeker, die zich in persoon had gesteld. Het verzoek was ingediend naar aanleiding van klachten over de rechters die betrokken waren bij de behandeling van een civiele zaak met nummer AR 792/13 - Ghis 71034 - H 391/14. De verzoeker had diverse klachten geuit, waaronder het ontbreken van onpartijdigheid van de rechters, omdat zij uitstel hadden verleend aan de wederpartij zonder toestemming van de verzoeker en hen hadden geïnstrueerd om een minnelijke regeling te beproeven, terwijl de verzoeker daar niet mee instemde.

De rechters hebben in hun verweer aangegeven dat het gebruikelijk is dat partijen in onderhandeling treden na een uitspraak van de Hoge Raad en dat zij de zaak niet peremptoir hadden gezet om ruimte te geven voor onderhandelingen. De rechters hebben ook verklaard dat het aanhouden van de zaak en het niet onmiddellijk aannemen van de memorie van de verzoeker in het belang van een minnelijke regeling was. De wrakingskamer heeft de norm voor wraking uiteengezet, waarbij de onpartijdigheid van rechters als uitgangspunt wordt genomen, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die wijzen op vooringenomenheid.

Na beoordeling van de ingediende klachten heeft de wrakingskamer geconcludeerd dat er geen feiten of omstandigheden zijn die wijzen op persoonlijke vooringenomenheid van de rechters. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking afgewezen, omdat de aangevoerde klachten niet voldoende waren om te concluderen dat de rechters niet onpartijdig waren. De beslissing is genomen in aanwezigheid van de griffier en is op dezelfde dag openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2018 Vonnis no.:
Registratienummer: AR 792/13 - Ghis 71034 - H 391/14
Uitspraak: 21 februari 2018
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
beslissing van 21 februari 2018 van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken
op het verzoek in de zin van artikel 31 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van:
[verzoeker], wonende te Aruba,
verzoeker,
procederend in persoon.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Bij klachtformulier van 25 augustus 2017 heeft verzoeker diverse klachten geformuleerd en onder andere verzocht om andere rechters bij de verdere behandeling van de zaak onder nummer AR 792/13 - Ghis 71034 - H 391/14. Dit blijkt te betreffen de mrs. [rechter 1], [rechter 2] en [rechter 3], leden van het Hof (hierna ook te noemen: de rechters).
1.2.
Bij brief van 28 november 2017 heeft het Hof de klacht binnen de klachtprocedure niet-ontvankelijk verklaard. Het verzoek om andere rechters aan te wijzen is toen opgevat als een verzoek tot wraking en vervolgens als zodanig in behandeling genomen.
1.3.
De rechters hebben niet in de wraking berust en hebben voor wat betreft hun standpunt verwezen naar hun schriftelijke opmerkingen van 28 augustus 2017 op de toen geformuleerde klachten.
1.4.
De griffier heeft, na correspondentie via mail, verzoeker, de rechters, alsmede mr. A.E. Barrios, gemachtigde van de gedaagde partij in de hoofdzaak, geïntimeerde in het appel, opgeroepen voor de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 7 februari 2018. De rechters hebben laten weten niet bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek aanwezig te zullen zijn.
1.5.
De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft op 7 februari 2018 plaatsgevonden. Verzoeker en mr. Barrios zijn ter zitting verschenen. Verzoeker heeft zijn standpunt uiteengezet middels een pleitnota en mr. Barrios heeft haar visie op het wrakingsverzoek gegeven.
1.6.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek en het verweer

2.1.
Verzoeker meent dat de rechters in de aanhangige zaak bij het Hof door andere rechters dient te worden vervangen, omdat er grond is te vrezen dat het hen in de gegeven omstandigheden aan de vereiste onpartijdigheid ontbreekt. Daartoe is –samengevat– aangevoerd dat de rechters op de rolzittingen van 20 juni en 22 augustus 2017 uitstel aan de wederpartij hebben verleend, terwijl de toestemming daartoe van verzoeker ontbrak, dat partijen zijn geïnstrueerd om buitengerechtelijk een minnelijke regeling te beproeven, terwijl verzoeker daartoe niet bereid was en dat de rechters de memorie na cassatie van verzoeker niet in ontvangst wilden nemen op de zitting van 22 augustus 2017. Na aandringen van verzoeker is de memorie na cassatie in ontvangst genomen maar aan de wederpartij verstrekt, zodat zij daarop kon reageren. Het handelen van de rechters heeft tot vertraging van de procedure geleidt, aldus verzoeker.
2.2.
De rechters hebben onder meer naar voren gebracht dat het gebruikelijk is dat partijen in onderhandeling treden na een uitspraak van de Hoge Raad. Op de zitting van 20 juni 2017 is gebleken dat partijen dat nog niet hebben gedaan. Om onderhandeling mogelijk te maken hebben de rechters de zaak voor de zitting van 22 augustus 2017 niet peremptoir gezet. Op die zitting is door de rechters overleg weer aan de orde gesteld en de daarmee verband houdende aanhouding . Vandaar dat de rechters verzoeker hebben aangeraden zijn memorie toen nog niet in te dienen. Omdat verzoeker dat toch wilde is de memorie in ontvangst genomen. Het is toen voor de rechters duidelijk geworden dat verzoeker niet wilde onderhandelen met de wederpartij. Omdat de zaak niet peremptoir op de rol stond is geen akte niet dienen verleend aan de wederpartij. De zaak is verwezen naar de zitting van 19 september 2017, zodat de wederpartij haar stuk kon indienen. De rechters achtten dat een juiste gang van zaken.

3.De beoordeling

3.1.
De voor de beoordeling van het wrakingsverzoek toepasselijke norm is gegeven in artikel 31 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens ontwikkelde criteria. Artikel 31 Rv bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij moet zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat de betreffende rechter vooringenomen is jegens één van de bij de procedure betrokkenen, althans dat de vrees van die partij voor zulke vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is.
3.2.
Er zijn geen feiten en/of omstandigheden gesteld dan wel gebleken op grond waarvan thans geoordeeld dient te worden dat sprake is van persoonlijke vooringenomenheid van de rechters jegens verzoeker. Derhalve zal naar objectieve maatstaven moeten worden beoordeeld of is gebleken van feiten en omstandigheden die verzoeker grond hebben gegeven voor de vrees dat het de rechters aan onpartijdigheid heeft ontbroken.
3.3.
In beginsel zijn procesbeslissingen geen grond voor een wraking van een rechter, tenzij die beslissingen zodanig zijn dat daaruit vooringenomenheid dan wel de schijn van partijdigheid blijkt. Dit is slechts in uitzonderlijke omstandigheden het geval. Het instrueren van partijen om in onderhandeling te treden valt binnen de vrijheid van de rechter bij de behandeling van een zaak en is niet zelden dienstig aan het bereiken van een oplossing van het geschil. Het feit dat de rechters de behandeling van het geschil hebben aangehouden om onderhandelingen een kans te geven, geeft geen aanleiding om te vermoeden dat hier sprake is geweest van vooringenomenheid of dat de schijn van partijdigheid is gewekt. Dat zij daarbij aanvankelijk het processtuk van verzoeker nog niet wilden aannemen, kan worden gezien als passend bij het streven naar een minnelijke regeling. Overigens is op de zitting van 22 augustus 2017, toen verzoeker daarop stond, het stuk alsnog aangenomen.
3.4.
De klacht van het overhandigen van het ingediende stuk van verzoeker aan de wederpartij valt onder de gebruikelijke procedureregels. Onbegrijpelijk zou immers zijn indien de rechters kennis zouden nemen van een processtuk dat niet tevens ter kennisneming van de wederpartij zou zijn gebracht en waarop, gezien de stand van het geding, niet haar reactie zou zijn verkregen.
3.5.
De vraag of een aan de wederpartij verleend uitstel al dan niet juist is, dient, nu het ook hier een procesbeslissing betreft, te worden beoordeeld aan de hand van het onder 3.3 genoemde criterium. In dat kader stond het de rechters vrij om, ondanks het bezwaar van verzoeker, toch een aanhouding aan de wederpartij te verlenen, nu zij dat dienstig achtten voor de juiste beoordeling van de zaak. Omstandigheden, waaruit zou kunnen worden afgeleid, dat sprake is van vooringenomenheid of dat de schijn van partijdigheid is gewekt, zijn niet gebleken.
3.6.
Nu zich overigens geen andere omstandigheden hebben voorgedaan die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor partijdigheid of vooringenomenheid van de rechters dan wel voor objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor bij verzoeker, zal het verzoek tot wraking van de rechters worden afgewezen.
B E S L I S S I N G
De wrakingskamer:
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, mr. Barrios, en aan de rechters.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Sap, voorzitter, mr. E.M.D. Angela en A.H.M. van de Leur, leden van de wrakingskamer van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba uitgesproken op 21 februari 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.