Als onvoldoende gemotiveerd betwist staat vast dat [appellant 1] met ingang van 1 mei 1976 een kavel van de Stichting heeft gehuurd die toen werd aangeduid als [kavel A]. Op deze huurovereenkomst waren de huurvoorwaarden van toepassing die vermeld staan in het hiervoor in rov. 2.1.1 bedoelde contract. Tot die voorwaarden behoorden, verkort weergegeven, dat de huurprijs om de drie jaar zou worden herzien, dat de huurder het gehuurde kavel uitsluitend zou mogen gebruiken voor het hebben van een weekendhuis en dat de huurder rechten op door hemzelf aangebrachte opstallen met toestemming van de Stichting zou mogen overdragen aan een derde, die dan in de rechten van de overdragende huurder zou treden en dezelfde rechten en plichten zou hebben.
Onbetwist staat vast dat de Stichting destijds bij het aangaan van huurovereenkomsten gebruik maakte van standaardcontracten. Dit wordt ook aannemelijk uit het feit dat de hiervoor in rov. 2.1.1 en 2.1.3 bedoelde contracten grotendeels gelijkluidend zijn en eruit zien als getypte teksten waarin namen en data met de hand moeten worden ingevuld.
Voorts staat vast dat [appellant 1] in december 1976 van de regeling inzake overdracht van rechten gebruik heeft gemaakt door zijn rechten op de opstallen van [kavel A] te verkopen, en (op dezelfde dag) de rechten te kopen op de opstallen van een andere door de Stichting verhuurd kavel, die eveneens deel uitmaakte van de plantage "Brakkeput Ariba" en werd aangeduid als [kavel B]. Hiervoor zijn twee akten van 10 december 1976 opgesteld, die grotendeels gelijkluidend zijn. In deze akten staat dat de koper zelf een huurovereenkomst met de Stichting zal moeten aangaan. [appellant 1] heeft de opstal of opstallen waarvan hij toen de rechten heeft gekocht, in gebruik genomen en huur betaald aan de Stichting. De Stichting en [appellant 1] zijn elkaar als huurder en verhuurder gaan beschouwen van de kavel die destijds werd aangeduid als [kavel B] en tegenwoordig als 114.
Onder die omstandigheden brengt de Haviltexmaatstaf mee dat partijen huurvoorwaarden zijn overeengekomen die gelijkluidend zijn aan die van het hiervoor in rov. 2.1.1 bedoelde contract. De Stichting mocht daar redelijkerwijs op vertrouwen en [appellant 1] moest het redelijkerwijs zo begrijpen. Dit geldt ook indien tussen [appellant 1] en de Stichting nooit een contract is opgesteld of ondertekend met betrekking tot [kavel B], hetzij door de naam van [appellant 1] bij te schrijven op een eerder contract tussen de Stichting en een ander ([betrokkene 2]), hetzij langs andere weg. Dat [appellant 1] het ook zo begreep, volgt ook uit de omstandigheid dat de Stichting hem herhaaldelijk heeft aangeschreven tot handhaving van de huurvoorwaarden en [appellant 1] nooit te kennen heeft gegeven dat hij van mening was dat deze voor hem niet golden. In 1981 heeft hij het bestuur van de Stichting zelfs uitdrukkelijk schriftelijk om toestemming voor een verbouwing gevraagd.
Het standpunt van [appellanten] dat er slechts een huurovereenkomst op hoofdpunten tot stand is gekomen, wordt dus verworpen.
De huurvoorwaarden waren [appellant 1] in 1976 reeds ter hand gesteld (als deel van het in rov. 2.1.1 bedoelde contract). In het midden kan blijven of zij als algemene voorwaarden moeten worden aangemerkt.
De aanvankelijke verwarring in deze procedure over het juiste perceelnummer is voor voorgaande beoordeling niet van belang. Voor beide partijen is altijd duidelijk geweest over welke kavel het ging: de kavel die [appellant 1] op grond van de transacties van 10 december 1976 in gebruik heeft genomen, hoe die ook genummerd mag zijn geweest.
Of voorgaande gang van zaken kan worden gekwalificeerd als een contractsoverneming als bedoeld in art. 6:159 BW, kan eveneens in het midden blijven. Voldoende is de vaststelling dat (de Haviltexmaatstaf meebrengt dat) [appellant 1] en de Stichting met elkaar huurvoorwaarden zijn overeengekomen die gelijkluidend zijn aan die van het hiervoor in rov. 2.1.1 bedoelde contract.
De grieven falen dus.