In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, die samen met haar minderjarige kinderen in beroep is gegaan tegen een beschikking van de minister van Justitie. De minister had op 9 februari 2018 bevolen dat appellante uiterlijk op 9 maart 2018 uit Curaçao zou worden verwijderd en haar voor een periode van drie jaar de toegang tot Curaçao zou worden ontzegd. Tevens werd appellante in bewaring gesteld. Appellante heeft op 19 maart 2018 een bezwaarschrift ingediend tegen deze beschikking, maar heeft op 24 maart 2018 ook beroep ingesteld bij het Gerecht. Het Gerecht verklaarde het beroep niet-ontvankelijk, omdat appellante eerst op het bezwaarschrift moest wachten voordat zij beroep kon instellen. Appellante ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie heeft de zaak op 3 oktober 2018 behandeld. De rechters hebben overwogen dat appellante, door te kiezen voor het indienen van een bezwaarschrift, pas bevoegd was om beroep in te stellen nadat het bestuursorgaan op het bezwaarschrift had beslist. De minister had het bezwaarschrift op 8 mei 2018 ongegrond verklaard, maar het Hof oordeelde dat het Gerecht het beroep op 24 maart 2018 terecht niet-ontvankelijk had verklaard, zij het op onjuiste gronden. Het Hof bevestigde de uitspraak van het Gerecht en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.
De uitspraak werd gedaan door mr. E.A. Saleh als voorzitter, met mr. A.W.M. Bijloos en mr. J.Th. Drop als leden, en mr. M.J.C. Beerse als griffier. De uitspraak vond plaats in het openbaar op 23 november 2018.