ECLI:NL:OGHACMB:2018:306

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
22 november 2018
Publicatiedatum
30 december 2019
Zaaknummer
SXM2017H00119
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag studiefinanciering en het vertrouwensbeginsel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellante tegen de afwijzing van haar aanvraag voor studiefinanciering door de minister van Onderwijs, Cultuur, Jeugd en Sport. De aanvraag werd op 19 mei 2017 afgewezen, omdat appellante niet voldeed aan de vereisten van het Implementatie Plan Studeren in de Regio, dat stipuleert dat aanvragers ten minste vijf jaar legale ingezetenen van Sint Maarten moeten zijn. De appellante had eerder een aanvraag voor een permanente verblijfsvergunning gedaan, maar deze was afgewezen. Het Gerecht in eerste aanleg verklaarde het beroep van appellante ongegrond op 31 oktober 2017, waarna zij hoger beroep instelde.

Tijdens de zitting op 1 oktober 2018 werd de zaak behandeld. De appellante voerde aan dat zij recht had op studiefinanciering op basis van verwachtingen die waren gewekt door mededelingen van het hoofd van de afdeling studiefinanciering. Het Hof oordeelde echter dat een beroep op het vertrouwensbeginsel niet kon slagen, omdat er geen concrete toezeggingen waren gedaan door een bevoegde persoon. De appellante had verklaard de voorwaarden voor studiefinanciering volledig te hebben gelezen, en het Hof concludeerde dat zij op de hoogte moest zijn van de vereisten.

Het Hof bevestigde de uitspraak van het Gerecht en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door een collegiaal Hof, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en werd openbaar uitgesproken op 22 november 2018.

Uitspraak

SXM2017H00119
Datum uitspraak: 22 november 2018
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[Appellante], wonend in Sint Maarten,
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten van 31 oktober 2017 in zaak nr. SXM201700246, in het geding tussen:
appellante
en
de minister van Onderwijs, Cultuur, Jeugd en Sport.

Procesverloop

Bij beschikking van 19 mei 2017 heeft de minister een aanvraag van 7 oktober 2016 van appellante om haar op grond van het Implementatie Plan Studeren in de Regio studiefinanciering toe te kennen, afgewezen.
Bij uitspraak van 31 oktober 2017 heeft het Gerecht het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 oktober 2018, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. B.B. Brooks, advocaat, en de minister, vertegenwoordigd door mr. C.M.P. van Hees, advocaat, zijn verschenen.
Overwegingen
Het Gerecht heeft overwogen dat op grond van artikel 1 van het Implementatie Plan Studeren in de Regio studiefinanciering door de minister kan worden toegekend aan personen die ten minste vijf jaar voorafgaande aan de aanvraag om studiefinanciering een legale ingezetene van Sint Maarten zijn geweest. Appellante voldoet niet aan dit vereiste. Voorts bestaat geen grond voor het oordeel dat het vertrouwensbeginsel is geschonden. Dat een of meer andere beginselen van behoorlijk bestuur zijn geschonden is door appellante onvoldoende onderbouwd, aldus het Gerecht.
Appellante betoogt dat zij op 23 september 2016 een vergunning tot verblijf voor onbepaalde tijd heeft aangevraagd. Bij beschikking van 7 november 2016 heeft de minister van Justitie die aanvraag afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij beschikking van 5 mei 2017 ongegrond verklaard. Het daartegen ingestelde beroep is bij uitspraak van het Gerecht van 26 maart 2018 (SXM201700240) ongegrond verklaard. Tegen die uitspraak is hoger beroep ingesteld (SXM2018H00054). Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat zij aanspraak heeft op een vergunning tot verblijf voor onbepaalde tijd.
Voorts betoogt appellante dat bij haar rechtens te honoreren verwachtingen zijn gewekt door het hoofd van de afdeling studiefinanciering. Deze heeft mededelingen gedaan aan een nicht van appellante met wie hij een relatie had. Dezelfde mededelingen heeft hij gedaan aan een medewerkster van de afdeling studiefinanciering. Ook mocht appellante gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen aan de voorwaarden voor studiefinanciering die de minister in de krant en op de website van het ministerie heeft gepubliceerd, aldus appellante.
2.1.
Op het aanvraagformulier heeft appellante verklaard dat zij de voorwaarden waaronder studiefinanciering op grond van het Implementatie Plan Studeren in de Regio kan worden toegekend of afgewezen, volledig heeft gelezen. Bij het invullen van het aanvraagformulier wist of behoorde appellante dus te weten dat zij gedurende ten minste vijf jaar voorafgaande aan de aanvraag om toekenning van studiefinanciering in het bezit moet zijn geweest van een permanente verblijfsvergunning en in de eindfase van het naturalisatieproces moest zijn. Ongeacht de uitkomst van de procedure in hoger beroep over de afwijzing van haar aanvraag om verlening van een vergunning tot verblijf voor onbepaalde tijd, staat vast dat appellante ten tijde van de beschikking van 19 mei 2017 niet aan die vereisten voldeed.
2.2.
Een beroep op het vertrouwensbeginsel kan appellante niet baten. Zoals het Hof eerder heeft overwogen (uitspraak van 17 januari 2018, ECLI:NL:OGHACMB:2018:16) kan een beroep op het vertrouwensbeginsel alleen slagen als van de kant van het tot beslissen bevoegde orgaan een concrete, ondubbelzinnige aan dat orgaan toe te rekenen toezegging is gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend. Hiervan kan ook sprake zijn indien deze toezegging is gedaan door een persoon waarvan de betrokkene op goede gronden mocht veronderstellen dat deze de opvatting van het bevoegde orgaan vertolkte. Aan deze voorwaarden is niet voldaan. Een toezegging door het hoofd van de afdeling studiefinanciering aan de nicht van appellante en/of aan een medewerkster van de afdeling studiefinanciering, daargelaten of daarvan in dit geval sprake is geweest, is geen concrete, ondubbelzinnige aan de minister toe te rekenen toezegging waaraan appellante rechtens te honoreren verwachtingen kan ontlenen.
2.3.
Voor zover via de krant of de website van het ministerie geen juiste dan wel onvolledige informatie over het Implementatie Plan Studeren in de Regio is gepubliceerd, kon appellante daaraan evenmin het vertrouwen ontlenen dat aan haar studiefinanciering zou worden toegekend. Zij was bij het doen van de aanvraag bekend, dan wel behoorde bekend te zijn met alle voorwaarden voor toekenning, zoals zij heeft verklaard.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.
Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Saleh, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier.
w.g. Saleh
voorzitter
w.g. Beerse
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 november 2018.