ECLI:NL:OGHACMB:2018:305

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
12 november 2018
Publicatiedatum
30 december 2019
Zaaknummer
SXM2013H00023
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een tewerkstellingsvergunning op basis van rechtmatig verblijf en Landsverordening arbeid vreemdelingen

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 12 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag voor een tewerkstellingsvergunning (twv) door de minister van Volksgezondheid, Sociale Ontwikkeling en Arbeid. De appellante, gevestigd in Sint Maarten, had eerder een aanvraag ingediend die op 22 juni 2012 door de minister was afgewezen. De minister verklaarde het bezwaar van appellante ongegrond op 14 februari 2013, waarna het Gerecht in eerste aanleg op 23 september 2013 het beroep van appellante ook ongegrond verklaarde. Appellante ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

Tijdens de zitting op 1 oktober 2018 werd de zaak behandeld, waarbij de minister vertegenwoordigd was door mr. A.O. Muller. Het Hof overwoog dat volgens artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de Landsverordening arbeid vreemdelingen (Lav) een twv geweigerd kan worden indien de vreemdeling in strijd heeft gehandeld met de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu). Het Hof concludeerde dat de vreemdeling ten tijde van de aanvraag om verlening van de twv geen rechtmatig verblijf meer had in Sint Maarten, aangezien de geldigheidsduur van de verleende vergunning tot tijdelijk verblijf (vttv) op 21 december 2011 was verstreken zonder dat er tijdig een aanvraag om verlenging was ingediend.

Appellante betoogde dat zij handelingen had verricht om de Ltu niet te overtreden en dat zij een bewijs van indiening van de aanvraag om verlenging van de twv had overgelegd. Het Hof oordeelde echter dat de handelingen van de vreemdeling niet konden worden gelijkgesteld aan een tijdige aanvraag om verlenging van de vttv. Het Hof bevestigde de eerdere uitspraak van het Gerecht en verklaarde het hoger beroep ongegrond, zonder aanleiding voor proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 12 november 2018.

Uitspraak

SXM2013H00023
Datum uitspraak: 12 november 2018
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[Appellante], gevestigd in Sint Maarten,
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten van 23 september 2013 in zaak nr. SXM201800322 (voorheen: LAR 55/2013), in het geding tussen:
appellante
en
de minister van Volksgezondheid, Sociale Ontwikkeling en Arbeid.

Procesverloop

Bij beschikking van 22 juni 2012 heeft de minister een aanvraag van appellante om haar een tewerkstellingsvergunning (twv) te verlenen voor de vreemdeling [naam] afgewezen.
Bij beschikking van 14 februari 2013 heeft de minister het door appellante daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 september 2013 heeft het Gerecht het door appellante daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellante hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 oktober 2018, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. A.O. Muller, advocaat, is verschenen.
Overwegingen
Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de Landsverordening arbeid vreemdelingen (Lav) wordt een twv geweigerd indien deze een vreemdeling betreft die heeft gehandeld in strijd met de bij of krachtens de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) gegeven regels.
Ingevolge artikel 23, tweede lid, van de Ltu wordt hij die na het verstrijken van de termijn waarvoor een vergunning tot tijdelijk verblijf is afgegeven zich nog in Sint Maarten bevindt of de aan zijn toelating verbonden voorwaarden, beperkingen of andere bepalingen niet nakomt, gestraft met hechtenis van ten hoogste een maand of een geldboete van de eerste categorie.
Volgens paragraaf 3.1.2 van de Richtlijnen van de minister van Justitie met betrekking tot de toepassing van de Ltu van mei 2012, wordt een verzoek tot verlenging van een verblijfsvergunning aangenomen, indien de aanvraag vóór het verlopen van de geldigheidsduur is ingediend. De aanvraag kan maximaal drie maanden na beëindiging van de geldigheidsdatum worden ingediend. Alle vereiste documenten dienen derhalve binnen de termijn van drie maanden te worden ingediend. Indien aan dit vereiste is voldaan, kan de houder van deze vergunning de behandeling van de aanvraag in Sint Maarten afwachten, terwijl de verlenging alleen geweigerd kan worden indien een van de intrekkingsgronden van artikel 14 van de Ltu zich voordoet, op grond waarvan de vergunning kan worden geweigerd of indien de aanvrager niet meer voldoet aan de voorwaarden van de vergunning. De vreemdeling wordt in dat geval geacht gedurende de behandeling van de aanvraag rechtmatig in Sint Maarten te verblijven.
Het Gerecht heeft overwogen dat ten tijde van de aanvraag om verlening van een twv de geldigheidsduur van de aan de vreemdeling verleende vergunning tot tijdelijk verblijf (vttv) langer dan drie maanden was verstreken zonder dat de vreemdeling een aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van de vttv had ingediend en de minister terecht heeft geconcludeerd dat de vreemdeling heeft gehandeld in strijd met de bij of krachtens de Ltu gegeven regels. De handelingen die de vreemdeling binnen de in de richtlijnen vermelde termijn van 3 maanden heeft verricht met het oog op de nog in te dienen aanvraag voor de verlenging van de geldigheidsduur van een twv, zijn geen handelingen die gericht waren op de verlenging van de geldigheidsduur van de vttv en kunnen daarmee niet gelijk worden gesteld, aldus het Gerecht.
Appellante betoogt dat het Gerecht heeft miskend dat bij de aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van de vttv een “Proof of Application Employment Permit” moet worden overgelegd. Hij heeft vier maanden handelingen verricht om juist niet de Ltu te overtreden. Na de verkrijging van een bewijs van indiening van de aanvraag om verlening van een twv heeft hij alsnog een aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van zijn vttv ingediend.
Onbestreden is dat de geldigheidsduur van de aan de vreemdeling verleende vttv is verstreken op 21 december 2011. Het lag op de weg van de vreemdeling om binnen drie maanden na het verstrijken van de geldigheidsduur van de vttv een aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur daarvan in te dienen, met daarbij een bewijs van indiening van een aanvraag om verlening van een twv. Bij het hogerberoepschrift heeft appellante een “Proof of Application Employment Permit” overgelegd, waaruit blijkt dat zij op 25 mei 2012 een aanvraag om verlening van een twv heeft ingediend. Voorts is een bewijs van aanvraag verblijfsvergunning overgelegd, waarin is vermeld dat de vreemdeling op 6 juni 2012 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning heeft ingediend. Hieruit volgt dat de vreemdeling ten tijde van de indiening van de aanvraag om verlening van een twv geen rechtmatig verblijf meer had in Sint Maarten en aldus heeft gehandeld in strijd met de Ltu. Het Gerecht heeft gelet op het voorgaande terecht geoordeeld dat de minister de aanvraag om verlening van een twv terecht met toepassing van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de Lav heeft afgewezen.
Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Saleh, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier.
w.g. Saleh
voorzitter
w.g. Beerse
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2018.