ECLI:NL:OGHACMB:2018:300

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
1 februari 2018
Publicatiedatum
3 juli 2019
Zaaknummer
500.00112/17
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak en veroordeling voor doodslag en vuurwapenbezit

Op 1 februari 2018 heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba uitspraak gedaan in hoger beroep in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1993 en thans gedetineerd in Curaçao. De verdachte was eerder door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao vrijgesproken van moord, maar veroordeeld tot 15 jaar gevangenisstraf voor doodslag en verboden vuurwapenbezit. De procureur-generaal heeft hoger beroep ingesteld en gevorderd dat de straf zou worden verhoogd naar 18 jaar, onder verwijzing naar nieuwe bewijzen die de ernst van de feiten onderstreepten. Tijdens de zitting heeft het hof de argumenten van de procureur-generaal en de verdediging gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag met opzet en vuurwapenbezit. Het hof heeft de eerdere straf van 15 jaar als onvoldoende beschouwd, gezien de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd. De verdachte heeft zonder enige aanleiding en met een geladen vuurwapen op een publiek evenement een ander doodgeschoten, wat het hof als zeer ernstig heeft beoordeeld. Na afweging van alle omstandigheden heeft het hof besloten de straf te verhogen naar 16 jaar gevangenisstraf, waarbij de tijd in voorlopige hechtenis in mindering wordt gebracht. Het hof heeft het vonnis van het gerecht in eerste aanleg voor het overige bevestigd.

Uitspraak

Zaaknummer: 500.00112/17

Parketnummer: H-141/17
Uitspraak: 1 februari 2018 Tegenspraak

Vonnis

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 11 juli 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[VERDACHTE],

geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats],
thans gedetineerd in Curaçao.
Hoger beroep
Het gerecht in eerste aanleg heeft de verdachte bij zijn vonnis van het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde (moord) vrijgesproken en ter zake van het onder 1 impliciet subsidiair en 2 ten laste gelegde (doodslag respectievelijk vuurwapenbezit) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) jaren met aftrek van voorarrest. Voorts heeft het gerecht in eerste aanleg beslissingen genomen ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal,
mr. M.A.W. Mol, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadslieden,
mrs. E.F. Sulvaran en A.N. Sulvaran, naar voren is gebracht. Voorts heeft het hof kennisgenomen van hetgeen de benadeelde partijen D.A. Ogenia-Isenia en M.I. Ogenia in het kader van hun vordering tot schadevergoeding naar voren hebben gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, behoudens ten aanzien van de straf en – in zoverre opnieuw recht doende – de verdachte zal veroordelen tot gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) jaren met aftrek van voorarrest.
De raadslieden hebben ter terechtzitting in hoger beroep de verdediging beperkt tot een strafmaatverweer.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, omdat het hof zich daarmee verenigt, behoudens ten aanzien van de straf en de motivering daarvan en onder aanvulling van gronden voor wat betreft de straf en de motivering daarvan
.
Oplegging van straf
Bewezen is verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag (vol opzet) en verboden vuurwapenbezit.
Het gerecht in eerste aanleg heeft de verdachte voor die feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) jaren.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) jaren. Het in hoger beroep ter terechtzitting getoonde YouTube-filmpje voegt volgens de procureur-generaal een extra dimensie toe aan de camera-beelden bij de [plaats delict] en plaatst de doodslag in een andere categorie dan in eerste aanleg is meegewogen. Het bewuste filmpje bevat immers een concrete aanwijzing voor de geroutineerde manier waarop de verdachte het vuurwapen trekt en schiet en zegt iets over de instelling waarmee de verdachte die avond op pad is gegaan en over zijn vatbaarheid voor de gangsterwereld die ook reeds was gebleken uit zijn tatoeages. Een en ander is aanleiding tot het vorderen van een hogere straf dan in eerste aanleg is gevorderd en opgelegd.
De raadslieden hebben een strafmaatverweer gevoerd.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte is te verwijten en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. De verdediging heeft zich in appel beroepen op een aantal uitspraken dat door de Nederlandse strafrechter is gewezen ter zake van doodslag teneinde een lagere straf te bepleiten dan door die door de rechter in eerste aanleg is opgelegd. Daarmee miskent de verdediging allereerst het verschil in strafmaxima tussen Nederland en Curaçao terzake van doodslag. Immers, in Nederland geldt een strafmaximum van 15 jaar gevangenisstraf terwijl Curaçao een strafmaximum van 24 jaren gevangenisstraf kent. Voorts zijn de straffen die door de rechter in Curaçao ter zake van vuurwapenbezit op de openbare weg worden opgelegd aanzienlijk hoger dan de straffen die de Nederlandse rechter in soortgelijke gevallen pleegt op te leggen.
Het gerecht in eerste aanleg heeft met de overwegingen in de strafmotivering het brute en nietsontziende karakter van de door de verdachte gepleegde doodslag op tekenende wijze tot uiting gebracht. Het hof verenigt zich met die overwegingen, neemt deze over en verwijst daarnaar. Echter het hof verbindt daaraan in de weging een ander oordeel over de strafmaat.
Daarbij wordt de denkrichting van de procureur-generaal betreffende mogelijke betrokkenheid bij de gangsterwereld niet als leidend genomen, wat daar verder ook van zij, maar puur en alleen de ernst van de feiten als zodanig.
In het bijzonder de omstandigheid dat de verdachte, tijdens een publiek evenement met een geladen vuurwapen op zak, zonder enige aanleiding, zonder dat hij het slachtoffer en diens vriend kende, zich vanaf het begin tot het eind heeft gedragen als agressor, al tijdens de schermutseling met de vriend van het slachtoffer heeft gedreigd zijn vuurwapen te trekken en vervolgens het slachtoffer met drie gerichte schoten heeft gedood, met alle mogelijke gevaren voor omstanders vandien, is voor het hof zeer zwaarwegend. Een doodslag van de zwaarste categorie, een fractie verwijderd van moord. De willekeur dan wel het gemak waarmee de verdachte het jonge slachtoffer het leven heeft ontnomen is verwerpelijk. De verdachte heeft met zijn proceshouding over zijn beweegredenen geen duidelijkheid gegeven en het hof niet kunnen overtuigen van de oprechtheid van zijn gevoelens en spijtbetuigingen, vooral omdat hij voornamelijk vanuit (de gevolgen voor) zichzelf redeneert.
Het hof, is na dit een en ander te hebben afgewogen, tot de slotsom gekomen dat de ernst van het bewezen verklaarde onvoldoende tot uitdrukking komt in de door het gerecht in eerste aanleg opgelegde straf. Het hof is – met eenparigheid van stemmen – van oordeel dat een zwaardere gevangenisstraf passend en geboden is. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis van het gerecht in eerste aanleg ten aanzien van de opgelegde straf, en doet in zoverre opnieuw recht;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
16 (zestien) jaren;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
bevestigt het vonnis van het gerecht in eerste aanleg voor het overige met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
Dit vonnis is gewezen door mrs. T.E. van der Spoel, S.A. Carmelia en A.J. Martijn, leden van het hof, bijgestaan door mr. C. Bernsen, (zittings)griffier, en vervolgens op 1 februari 2018 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het hof in Curaçao.
uitspraakgriffier: