ECLI:NL:OGHACMB:2018:293

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
20 juni 2018
Publicatiedatum
24 juni 2019
Zaaknummer
200.00033/16 H 72/18
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake mensensmokkel op Saba met betrekking tot verdachte en benadeelde partijen

Op 20 juni 2018 heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, St. Eustatius en Saba. De verdachte was eerder vrijgesproken van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, maar werd wel veroordeeld tot een taakstraf van veertig uur. De procureur-generaal vorderde vernietiging van het vonnis en veroordeling tot een taakstraf van honderd uur en een geldboete van $4.500,-. De verdachte was beschuldigd van mensensmokkel en oplichting van drie Peruaanse vrouwen, die hij had geholpen om naar Sint Maarten te reizen zonder de juiste documenten. Het Hof oordeelde dat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit had gepleegd, en sprak hem daarvan vrij. Echter, het subsidiair ten laste gelegde feit van oplichting werd wel bewezen verklaard. De verdachte had de vrouwen misleid door hen te vertellen dat hij hun reis naar Sint Maarten kon regelen, waarvoor zij hem elk $1.500,- betaalden. Het Hof legde een gevangenisstraf van drie maanden op, die voorwaardelijk werd gegeven, en een geldboete van $4.500,-. Tevens werd de verdachte verplicht om onbetaalde arbeid te verrichten als bijzondere voorwaarde.

Uitspraak

Zaaknummer: H-72/18

Parketnummer: 200.00033/16
Uitspraak: 20 juni 2018 Tegenspraak

Vonnis

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, St. Eustatius en Saba, locatie Saba (hierna: het Gerecht), van 21 november 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] [geboortejaar] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].
Hoger beroep
Het Gerecht heeft de verdachte bij zijn vonnis ter zake van het primair en het subsidiair ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het meer subsidiair ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van arbeid, voor de duur van veertig uur, met aftrek van voorarrest. Deze straf is geheel voorwaardelijk opgelegd, met een proeftijd van één jaar. Voorts is als bijzondere voorwaarde opgelegd dat de verdachte $ 1.500,- dient te betalen aan [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3].
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal,
mr. J. Spaans, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. S.R. Bommel, naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte terzake van het primair ten laste gelegde zal vrijspreken en terzake van het subsidiair ten laste gelegde zal veroordelen tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van arbeid, voor de duur van honderd uur, met aftrek van voorarrest, bij niet tijdige voltooiing te vervangen door 50 dagen hechtenis. Tevens is gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot het betalen van een geldboete ter hoogte van $ 4.500,-.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het Hof (deels) tot andere beslissingen komt.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
:
1.
Primair
hij, in of omstreeks de periode van 29 juni 2016 tot en met 8 juli 2016, op het eiland Saba, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, drie, althans één of meer person(o)n(en) met de Peruaanse nationaliteit, althans van buitenlandse afkomst, behulpzaam te zijn bij het zich verschaffen van toegang tot of de doorreis door en/of uit winstbejag behulpzaam te zijn bij het zich verschaffen van verblijf in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en/of een staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York tot stand gekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York tot stand gekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad, en/of die ander(en) daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen, terwijl hij, verdachte en/of zijn [naam eigenaar bar](s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat die toegang of die doorreis wederrechtelijk was, immers heeft hij, verdachte, toen en daar, tezamen met één of meer van zijn [naam eigenaar bar]s, althans alleen, voor bovengenoemde perso(o)n(en), na betaling van aanzienlijk geldbedrag (van 1500 dollar per persoon), de doorreis van die bovengenoemde personen georganiseerd en/of gecoördineerd en/of gefaciliteerd, zijn de verdere uitvoering van dat door hem, verdachte, voorgnomen misdrijf niet voltooid;
(artikel 203a jo. 47 en/of jo. 49 Wetboek van Strafrecht BES)
Subsidiair:
hij, in of omstreeks de periode van 29 juni 2016 tot en met 8 juli 2016, op het eiland Saba, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3], heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag (van in totaal $ 4500,-), in elk geval enig goed en/of geldbedrag, met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven – valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid, toen voornoemde [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3], aan hem, verdachte vroeg(en), of hij, verdachte, hen kon helpen om naar Sint Maarten te gaan hij, verdachte tegen hen zei even te wachten en/of nadat hij, verdachte een telefoontje had gepleegd, aan hen, voornoemde [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3], liet weten dat hij, verdachte, tegen betaling van $2000 per persoon kon regelen dat zij (per boot) naar Sint Maarten zouden worden gebracht en/of nadat voornoemde [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3], aan hem, verdachte hadden gevraagd of het niet voor een langere prijs kon, hij, verdachte, tegen hen zei dat dit niet ging omdat er mensen vanuit Sint Maarten moesten komen en/of vervolgens toen [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3] aan hem, verdachte voorstelde(n) een deel van het bedrag op Sint Maarten te betalen, hij, verdachte, daarmee akkoord ging en/of (vervolgens) zei dat zij, [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3], op 3 juli 2016 om 05.00 uur overgebracht zouden worden naar Sint Maarten en/of dat een taxi hen zou komen halen;
(artikel 399 van het Wetboek van Strafrecht BES)
Meer subsidiair:
hij, op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 29 juni 2016 tot en met 8 juli 2016 op het eiland Saba, opzettelijk een geldbedrag (van in totaal $4500), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3], in elk geval aan een ander of aan anderen dan aan hem, verdachte, welk goed hij anders dan door misdrijf , te weten door het aanbieden en/of organiseren en/of faciliteren van een boottocht naar Sint Maarten, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
(artikel 334 van het Wetboek van Strafrecht BES)
Vrijspraak
Het Hof is met de verdachte, het openbaar ministerie en het Gerecht van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft gepleegd, zodat hij hiervan zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het Hof acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte subsidiair is ten laste gelegd, met dien verstande dat:
Subsidiair:
hij
,in
of omstreeksde periode van 29 juni 2016 tot en met 8 juli 2016, op het eiland Saba,
tezamen en in vereniging met met een of meer anderen, althans alleen,met het oogmerk om zich
en/of een anderwederrechtelijk te bevoordelen,
door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/ofdoor een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde partij 1] en
/of[benadeelde partij 2] en
/of[benadeelde partij 3], heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag (van in totaal $ 4.500,-),
in elk geval enig goed en/of geldbedrag,met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven –
valselijk en/of listiglijk en/ofbedrieglijk en
/ofin strijd met de waarheid, toen voornoemde [benadeelde partij 1] en
/of[benadeelde partij 2] en
/of[benadeelde partij 3], aan hem, verdachte vroeg
(en
),of hij, verdachte, hen kon helpen om naar Sint Maarten te gaan hij, verdachte, tegen hen zei even te wachten en
/ofnadat hij, verdachte, een telefoontje had gepleegd, aan hen, voornoemde
,[benadeelde partij 1] en
/of[benadeelde partij 2] en
/of[benadeelde partij 3], liet weten dat hij, verdachte, tegen betaling van $ 2.000,- per persoon kon regelen dat zij
(per boot
)naar Sint Maarten zouden worden gebracht en
/ofnadat voornoemde [benadeelde partij 1] en
/of[benadeelde partij 2] en
/of[benadeelde partij 3], aan hem, verdachte, hadden gevraagd of het niet voor een la
ngere prijs kon, hij, verdachte, tegen hen zei dat dit niet ging omdat er mensen vanuit Sint Maarten moesten komen en
/ofvervolgens toen [benadeelde partij 1] en
/of[benadeelde partij 2] en
/of[benadeelde partij 3] aan hem, verdachte, voorstelde
(n
)een deel van het bedrag op Sint Maarten te betalen, hij, verdachte, daarmee akkoord ging en
/of (vervolgens
)zei dat zij, [benadeelde partij 1] en
/of[benadeelde partij 2] en
/of[benadeelde partij 3], op 3 juli 2016 om 05.00 uur overgebracht zouden worden naar Sint Maarten en
/ofdat een taxi hen zou komen halen
;.
Het Hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Het Hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring.
1. Een proces-verbaal van aangifte met proces-verbaalnummer 20160708.1440.052, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 8 juli 2016 gesloten en getekend door [opsporingsambtenaar 1] en [opsporingsambtenaar 2], beiden opsporingsambtenaar bij het Korps Politie Caribisch Nederland, voor zover inhoudende, als verklaring van [benadeelde partij 1] -zakelijk weergegeven-:
Ik vertelde tegen [naam eigenaar bar] dat ik naar Sint Maarten wilde gaan en geen visa had. Op 29 juni 2016 is [verdachte] naar mij toe gekomen. Hij kon regelen om mij naar Sint Maarten te brengen. Dat zou 2000 Amerikaanse dollars per persoon gaan kosten. Ik was al die tijd samen met twee andere vrouwen. De ene vrouw is [naam vrouw 1] en de andere vrouw is [naam vrouw 2]. Ik had gevraagd voor een lagere prijs. Toen hoorde ik [verdachte] tegen mij zeggen dat dit de prijs was. Ik heb mijn zus in Peru gebeld en gevraagd of zij ons USD 500,00 kon lenen. later op de dag belde zij mij terug om te zeggen dat het goed was. Ik heb met mijn zus geregeld dat zij het geld naar [naam bedrijf] in Sint Maarten zou sturen, want Saba heeft dit niet. Ik heb dit tegen [verdachte] gezegd en hem gevraagd of het akkoord was dat de rest van het geld in Sint Maarten afgegeven zou worden. [verdachte] was hiermee akkoord.
Op 2 juli 2016 hebben we alle drie apart, 1500 Amerikaanse dollars zittend aan de bar geteld en aan [verdachte] gegeven. [naam eigenaar bar] was hier bij. [verdachte] had mij gezegd dat wij op 3 juli 2016 rond 05:00 uur naar Sint Maarten overgebracht zouden worden. Hij had ook aan mij gezegd dat rond half vijf een taxi ons zou komen ophalen. Dit had [verdachte] met ons afgesproken en hij ging hierna direct weg. [verdachte] had gezegd dat hij een boot zou regelen om mij en de twee andere vrouwen naar Sint Maarten te brengen.
2. Een proces-verbaal van aangifte met proces-verbaalnummer 20160708.1945.052, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 8 juli 2016 gesloten en getekend door [opsporingsambtenaar 1] en [opsporingsambtenaar 2], beiden opsporingsambtenaar bij het Korps Politie Caribisch Nederland, voor zover inhoudende, als verklaring van [benadeelde partij 2] -zakelijk weergegeven-:
Ik ben samen met mijn zus [zus benadeelde partij 2] en [naam vrouw 2] hier op Saba. Wij wilden alle drie naar Sint Maarten. Wij wisten dat we niet de juiste reisdocumenten hadden om naar Sint Maarten te gaan. Wij hebben een man benaderd, genaamd [naam eigenaar bar] en hem gevraagd of hij iemand kende die ons naar Sint Maarten kon overbrengen. We vertelden [verdachte] dat we niet de juiste reisdocumenten hadden om legaal naar Sint Maarten te reizen. [verdachte] vertelde ons dat de vraagprijs 2000 Amerikaanse dollar per persoon zou zijn. Afgelopen zaterdag hebben wij, om het vertrouwen te winnen van de man, ieder 1500 Amerikaanse dollar aan hem voorgeschoten. Er was nog een andere persoon hierbij aanwezig, dit was [naam eigenaar bar]. Ik heb het bedrag van 1500 Amerikaanse dollar betaald in biljetten van 100 Amerikaanse dollar. En mijn zus had ook allemaal biljetten van 100 Amerikaanse dollar. [naam vrouw 2] had biljetten van 20, 50 en 100 Amerikaanse dollars [verdachte] heeft ons gezegd dat hij ons zou bellen om te zeggen wanneer wij naar Sint Maarten zouden gaan. De boot is nooit aangekomen. Vanmorgen hebben we [verdachte] gevraagd om ons geld terug te geven.
3. Een proces-verbaal van aangifte met proces-verbaalnummer 20160708.0830.052, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 9 juli 2016 gesloten en getekend door [opsporingsambtenaar 1] en [opsporingsambtenaar 2], beiden opsporingsambtenaar bij het Korps Politie Caribisch Nederland, voor zover inhoudende, als verklaring van [benadeelde partij 3] -zakelijk weergegeven-:
Ik ben hier samen met [zus benadeelde partij 2] op Saba. We wilden naar Sint Maarten. Omdat wij geen visum hadden voor Sint Maarten hebben we aan [naam eigenaar bar] hulp gevraagd. [naam eigenaar bar] had ons een man aangewezen. [naam eigenaar bar] vertelde dat de man [verdachte] heette. [verdachte] vertelde ons dat hij ons kon helpen maar dat dat 2000 Amerikaanse dollar per persoon zou gaan kosten. Zaterdag zijn wij naar [naam bar] gegaan om [verdachte] geld te geven. [naam eigenaar bar], [verdachte] en wij drieën waren daar. We hebben één voor één het geld geteld en aan [verdachte] gegeven. We hebben ieder 1500 Amerikaanse dollar aan [verdachte] gegeven. [naam eigenaar bar] zag dat we het geld aan het tellen waren en dat we het geld aan [verdachte] hebben gegeven. [verdachte] had tegen ons gezegd dat hij zondagochtend een taxi naar [adres 1] zou sturen om ons op te komen halen en om ons naar de haven te brengen. Dit is nooit gebeurd. Zondagavond vertelde [verdachte] ons dat we donderdagavond bij [naam strand] zouden moeten staan en dat daar de boot ons zou komen ophalen. De boot is nooit aangekomen. De volgende dag hebben we aan [verdachte] gevraagd om ons geld terug te geven omdat wij geen vertrouwen meer in hem hadden.
Opmerking verbalisanten:
Tijdens de aangifte lag een fotoblad van [verdachte] op het bureau. Aangeefster herkende deze foto als zijnde de man die [naam eigenaar bar] haar had aangewezen. Dit is dezelfde man die het geld, van ieder 1500 Amerikaanse dollar, in ontvangst heeft genomen.
4. Een proces-verbaal van verhoor getuige met proces-verbaalnummer 20160711.1910.052, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 11 juli 2016 gesloten en getekend door [opsporingsambtenaar 1] en [opsporingsambtenaar 3], beiden opsporingsambtenaar bij het Korps Politie Caribisch Nederland, voor zover inhoudende, als verklaring van [naam eigenaar bar] -zakelijk weergegeven-:
Ik ben de eigenaar van de bar [naam bar]. Ik heb kennis gemaakt met de vrouwen. Ik kan me zeer goed herinneren dat de drie Peruaanse vrouwen [zus benadeelde partij 2], [naam vrouw 1] en [naam vrouw 2] heten. Ik hoorde de vrouwen mij vragen of ik iemand kende die hun kon helpen om naar Sint Maarten te gaan. Op hetzelfde moment zag ik [verdachte] op de pier lopen. Ik ken [verdachte] omdat hij bij de [naam bedrijf 2] werkt. Ik had de vrouwen [verdachte] gewezen als zijnde degene die hen mogelijk zou kunnen helpen. Ik zag dat de vrouwen bij [verdachte] waren gegaan. Na een tijd met [verdachte] te hebben gesproken kwamen de vrouwen terug. Ik zag dat de vrouwen blij waren en ik hoorde de vrouwen tegen mij zeggen dat [verdachte] hen zou gaan helpen om naar Sint Maarten te gaan. Op zaterdag 2 juli 2016 zag ik dat één van de vrouwen die ik kende als [naam vrouw 1] dichter bij [verdachte] was gegaan. Ik zag [naam vrouw 1] met geld in haar handen. Ik zag duidelijk en kan mij zeer goed herinneren dat [naam vrouw 1] het geld welke zij in haar handen had begon te tellen. Ik had duidelijk kunnen zien dat na het tellen [naam vrouw 1] het geld aan [verdachte] had gegeven en dat [verdachte] ook ging tellen. Ik had gezien dat het om een aantal dollar biljetten ging. Ik zag en kan mij heel goed herinneren dat na het ontvangen en tellen van geld [verdachte] het geld in zijn broekzak had gestopt.
5. de verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 30 mei 2018, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik ken de vrouwen [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3]. Ik heb met hen gesproken in [naam bar], een bar op Saba. Ik ken de eigenaar van die bar, [naam eigenaar bar], goed. Ik weet dat hij die vrouwen ook kent.
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt dat alle getuigenverklaringen van het bewijs dienen te worden uitgesloten, aangezien zij ongeloofwaardig zijn en de verdediging geen gelegenheid heeft gehad om de getuigen nader te doen horen. Het Hof verwerpt dit verweer. Het Hof acht de verklaringen van de aangeefsters betrouwbaar omdat deze gedetailleerd zijn en met elkaar overeenstemmen en steun vinden in de verklaring van de niet aan hen gelieerde getuige [naam eigenaar bar]. De omstandigheid dat één van de verbalisanten die de verhoren hebben afgenomen tevens heeft opgetreden als vertaler doet op zich zelf aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefsters niet af. Hetzelfde geldt voor het feit dat de verdediging niet in staat is geweest de aangeefsters te horen, te meer nu zij zelf uitdrukkelijk heeft afgezien van een verzoek de aangeefsters als getuigen op te laten roepen.
Voorts stelt de verdediging dat ook de herkenning van de verdachte van het bewijs dient te worden uitgesloten, aangezien deze niet tot stand is gekomen middels een meervoudige fotoconfrontatie. Het Hof verwerpt ook dit verweer. De verdachte heeft ter zitting zelf verklaard dat hij de aangeefsters kent, waardoor de kans dat zij de verdachte voor iemand anders hebben aangezien klein moet worden geacht. Verder heeft naast de aangeefsters ook [naam eigenaar bar] – een goede bekende van verdachte – hem aangewezen als degene aan wie één van de aangeefsters geld heeft betaald. Een en ander brengt mee dat de herkenning betrouwbaar is.
Bewijsoverwegingen
De aangeefsters hebben zich op 29 juni 2016 via [naam eigenaar bar] tot de verdachte gewend met de vraag of hij hen naar Sint Maarten kon brengen, hoewel zij daar geen rechtmatig verblijf hadden. De verdachte heeft toen in strijd met de waarheid tegen hen gezegd dat hij de overtocht naar Sint Maarten zou regelen. Drie dagen later, op 2 juli 2016, heeft de verdachte zich hiervoor laten betalen. Door hen de bewezenverklaarde onwaarheden voor te spiegelen heeft hij hen zo ver gekregen dat zij aan hem ieder een bedrag van $ 1.500,- hebben betaald. Dat de verdachte niet de bedoeling heeft gehad de aangeefsters naar Sint Maarten te brengen blijkt niet alleen uit zijn eigen verklaring dat hij nooit een dergelijke reis heeft georganiseerd, het vindt ook bevestiging in het vervolg van de gebeurtenissen, namelijk dat niet alleen op 3 juli 2016, maar ook op de twee opvolgende aangekondigde dagen de aangeefsters tevergeefs op de door verdachte aangewezen plek hebben gewacht. [1] Op grond van het bovenstaande acht het Hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde oplichting.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het subsidiair bewezen verklaarde feit wordt als volgt gekwalificeerd:
oplichting,
strafbaar gesteld bij artikel 339 van het Wetboek van Strafrecht BES.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf en maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte is te verwijten en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft aangeefsters opgelicht, door hen een samenweefsel van verdichtsels te vertellen en hen hiermee een aanzienlijk geldbedrag afhandig te maken. Het Hof acht het aannemelijk dat de verdachte er van uit ging dat hij dit straffeloos zou kunnen doen, nu de aangeefsters zich waarschijnlijk niet tot de politie zouden wenden vanwege het feit dat zij zich illegaal op Saba bevonden en ook de door hen gewenste overtocht naar Sint Maarten illegaal was. Door aldus te handelen, met de bedoeling om zich zelf te verrijken, heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een ernstig feit.
Het Hof acht het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een onvoorwaardelijke taakstraf passend en geboden. Voorts is het Hof met de procureur-generaal van oordeel dat de bijzondere voorwaarde tot terugbetaling van het verkregen geld, zoals opgelegd door het Gerecht, geen stand kan houden. In plaats daarvan zal de verdachte tevens worden veroordeeld tot een geldboete.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 17a, 17b, 17c, 17d en 31 van het Wetboek van Strafrecht BES.

BESLISSING

Het Hof:
- vernietigt het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg en doet opnieuw recht;
- verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
- kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
- veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
3 (drie) maanden;
- bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een
proeftijdvan
drie (3) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
  • als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat de verdachte, volgens de voorschriften en de aanwijzingen – ook voor wat betreft de voortgang – te geven door of namens de Stichting Reclassering Caribisch Nederland, gedurende 100 (honderd) uren dienstverlening in de vorm van onbetaalde arbeid zal verrichten, met dien verstande dat die werkzaamheden binnen een maand na het ingaan van de proeftijd dienen te zijn aangevangen en binnen een jaar na die aanvang dienen te zijn voltooid;
  • beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, naar de maatstaf van 2 (twee) uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag;
- veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
$ 4.500,- (vijfenveertig honderd dollar),bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.A. Saleh, S.A. Carmelia en H.J. Fehmers, leden van het Hof, bijgestaan door mr. B.G. Scheepbouwer, (zittings)griffier, en vervolgens op 20 juni 2018 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten.
uitspraakgriffier:

Voetnoten

1.Zie de verklaring van aangeefster [benadeelde partij 1] proces-verbaalnummer 20160708.1440.052, Het Hof doelt met name op het volgende: ”[verdachte] had mij gezegd dat wij op 3 juli rond 05.00 uur naar Sint Maarten overgebracht zouden worden. Hij had ook aan mij gezegd dat rond half vijf een taxi ons zou komen ophalen.” “op 3 juli 2016 belde [verdachte] op het moment dat wij drieen op de taxi stonden te wachten om te zeggen dat de afspraak niet door kon gaan, omdat de kustwacht aan het patrouilleren was. “ “ Op 4 juli 2016 … vertelde hij ons dat de zee vandaag te ruw zou zijn en dinsdag nog ruwer en dat de reis misschien woensdag zou plaatsvinden.” “ Op 6 juli 2016… vertelde ([verdachte]) ons dat wij donderdag in de avonduren naar Sint Maarten konden reizen.”