ECLI:NL:OGHACMB:2018:286

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
29 mei 2018
Publicatiedatum
11 juni 2019
Zaaknummer
EJ 2710/2017, AUA 201703365 en AUA 2018H00018-84477
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake voogdij en ouderlijk gezag met betrekking tot minderjarige in Aruba

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de moeder van een minderjarige, die in Aruba woont. De moeder, aangeduid als appellante, heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, waarbij de stichting Guia Mi uit de voogdij over de minderjarige is ontslagen en een nieuwe voogdes is benoemd. De moeder heeft verzocht om herstel in het ouderlijk gezag, maar het Hof oordeelt dat zij niet op de juiste wijze is opgeroepen voor de zitting in eerste aanleg. Het Hof heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de moeder als belanghebbende moet worden aangemerkt, omdat de wijziging van voogdij direct invloed heeft op haar rechten en verplichtingen. Het Hof heeft vastgesteld dat de minderjarige sinds oktober 2016 bij de nieuwe voogdes verblijft en dat dit in haar belang is. De moeder heeft geen overtuigende argumenten gepresenteerd om haar herstel in het ouderlijk gezag te rechtvaardigen. Het Hof bevestigt de beschikking van het GEA, waarbij de voogdij is overgedragen aan de nieuwe voogdes, en wijst het verzoek van de moeder af. De beslissing is genomen in het belang van de minderjarige, die goed gedijt in haar huidige situatie.

Uitspraak

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN
ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN EN VAN
BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Beschikking in de zaak van:
[APPELLANTE],
wonende in Aruba,
appellante,
gemachtigde: mr. M.O. Lopez,
tegen

1.de VOOGDIJRAAD ARUBA,

kantoorhoudende in Aruba,
verzoeker in eerste aanleg, thans geïntimeerde,
voor deze: mr. M. Ras-Pieternella,
2.
de stichting FUNDACION GUIA MI,
gevestigd in Aruba,
belanghebbende in eerste aanleg, thans geïntimeerde,
voor deze: mevrouw M. Hernandez-Willems,
3.
[GEÏNTIMEERDE],
wonende in Aruba,
benoemd voogdes in eerste aanleg, thans geïntimeerde,
in persoon.
met als belanghebbende de minderjarige:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] geboortejaar in Aruba.
Partijen worden hierna aangeduid als [appellante] (ook als: moeder), de Voogdrijraad, Guia Mi, de voogdes (ook als: [geïntimeerde]) en [minderjarige] (ook als: de minderjarige).

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en verzocht, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: GEA) wordt verwezen naar de op 9 januari 2018 uitgesproken beschikking waarbij Guia Mi uit de voogdij over de minderjarige is ontslagen en Van den [geïntimeerde] is benoemd tot voogdes over de minderjarige. De inhoud van die beschikking geldt als hier ingevoegd.
1.2. [
[appellante] heeft in een beroepschrift met producties, op 1 februari 2018 ingediend ter griffie van het GEA, hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking. Hierin heeft zij haar hoger beroep toegelicht en geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking met het oog op het te vragen herstel van moeder in het ouderlijk gezag.
1.3.
Voogdes heeft op 26 april 2018 een verweerschrift ingediend. De Voogdijraad heeft bij fax van 16 mei 2018 een verweerschrift met producties ingediend.
1.4. [
[minderjarige] is op 22 mei 2018 gehoord door het Hof. De mondelinge behandeling heeft aansluitend plaatsgevonden. [appellante] is in persoon verschenen, vergezeld van haar gemachtigde. De voogdes is verschenen in persoon. Namens de Voogdijraad is mr. Ras-Pieternella verschenen en namens Guia Mi mevrouw Hernandez-Willems. Iedereen heeft het woord gevoerd. Mr. Lopez heeft een pleitnota overgelegd.
1.5.
Beschikking is bij vervroeging bepaald op heden.

2.De gronden van het hoger beroep

2.1.
Voor de gronden van het hoger beroep wordt verwezen naar het beroepschrift.

3.Beoordeling

3.1.
Op 29 april 2013 heeft het Openbaar Ministerie de minderjarige voorlopig aan de Voogdijraad toevertrouwd. Bij beschikking van het GEA van 20 augustus 2013 is de voorlopige toevertrouwing bekrachtigd. Op 19 februari 2014 heeft het Openbaar Ministerie de minderjarige wederom aan de Voogdijraad toevertrouwd.
3.2.
Bij beschikking van 15 april 2014 is de vader van de minderjarige, de heer [vader], uit het ouderlijk gezag ontzet wegens een veroordeling voor misbruik van een van zijn kinderen. [appellante] is bij voormelde beschikking uit het ouderlijk gezag over de minderjarige ontheven omdat zij ongeschikt en/of onmachtig is om het ouderlijk gezag uit te oefenen. Uit de beschikking kan worden opgemaakt dat beide ouders, ondanks daartoe behoorlijk te zijn opgeroepen, niet zijn verschenen ter zitting. Guia Mi is benoemd tot voogdes over de minderjarige.
3.3.
De Voogdijraad heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking. Volgens moeder is zij niet opgeroepen voor de zitting in hoger beroep maar is zij, door een tip, wel ter zitting verschenen. Ter zitting is het hoger beroep ingetrokken door de Voogdijraad.
3.4.
Op 7 december 2017 heeft de Voogdijraad een verzoekschrift ingediend tot wijziging van de voogd van Guia Mi naar [geïntimeerde], nu de minderjarige sinds 24 oktober 2016 volledig bij haar verblijft, zich goed ontwikkelt en gelukkig is. Moeder is niet opgeroepen voor de mondelinge behandeling en daardoor niet aanwezig geweest bij de behandeling op 9 januari 2018. Ter zitting is de beschikking uitgesproken waartegen het beroep zich richt.
3.5.
Ingevolge artikel 798 Rv wordt in andere dan scheidingszaken onder belanghebbende verstaan: degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft. Alhoewel niet vermeld in artikel 806 Rv, valt niet in te zien dat dit artikel niet zou gelden in hoger beroep.
3.6.
Beoordeeld dient te worden of [appellante] in deze als belanghebbende kan worden aangemerkt inzake het verzoek van de Voogdijraad om wijziging van voogd van 7 december 2017. De beoogd voogdes is een vanuit Nederland, zoals te doen gebruikelijk, voor bepaalde tijd uitgezonden werkneemster van het Recherche Samenwerkingsteam. Blijkens het rapport van 22 november 2017 was bekend dat de beoogd voogdes van plan was om zich weer in Nederland te vestigen, welk plan door de (ernstige) ziekte van haar vader is vervroegd. Uit artikel 1:377a BW, tweede zin, vloeit voor dat de niet met het gezag belaste ouder recht heeft op, en verplicht is tot, omgang met haar kind. Voorts is relevant dat een niet met het ouderlijk gezag belaste ouder de rechter kan verzoeken om weer te worden hersteld in het gezag (artikel 1:277 lid 1 BW). Een emigratie van de minderjarige naar Nederland zou vorenstaand recht op, en verplichting tot, omgang met haar kind en de kans op herstel van het ouderlijk gezag aanzienlijk beperken, zo niet onmogelijk maken. Het verzoek om Van den [geïntimeerde] te belasten met de voogdij heeft dan ook rechtstreeks betrekking op de rechten en verplichtingen van moeder. Dit betekent dat moeder in deze als belanghebbende dient te worden aangemerkt. Zij had opgeroepen moeten worden voor de mondelinge behandeling van 9 januari 2018. Moeder kan dan ook, mede nu het beroep tijdig is gedaan, worden ontvangen in haar hoger beroep.
3.7.
Volgens moeder kan de beschikking van 9 januari 2018 niet in stand blijven nu zij niet is opgeroepen en gehoord. Zij meent dat de zaak dient te worden terugverwezen naar het GEA zodat zij alsnog kan worden opgeroepen en gehoord.
3.8.
Ingevolge artikel 282 Rv – dat van overeenkomstige toepassing moet worden geacht op procedures die met een beschikking eindigen – wijst het Hof een zaak slechts terug indien sprake is van een vonnis waarbij de rechter in eerste aanleg niet is toegekomen aan een beslissing van het bodemgeschil en wordt geoordeeld dat een zodanige beslissing alsnog moet worden genomen. Daarvan is in deze geen sprake. Gelet op het vorenstaande en nu moeder haar standpunten naar voren heeft kunnen brengen in hoger beroep, bestaat geen aanleiding tot terugwijzing van de zaak naar het GEA.
3.9.
Moeder stelt verder dat niets is gedaan met de beschikking van 15 april 2014, waarbij het GEA heeft overwogen dat het voor de ontwikkeling van de minderjarige van groot belang is dat zij de band met haar moeder kan behouden c.q. uitbouwen en het aan de Voogdijraad is om er naar toe te werken dat de minderjarige te zijner tijd weer bij moeder kan wonen. Er is geen serieuze begeleiding van de Voogdijraad of Guia Mi geweest. Er is haar geen eerlijke kans gegeven en er is geen rekening met haar rechten gehouden. Moeder meent dat zij wederom kan worden belast met het ouderlijk gezag nu de beletselen die eerder bestonden niet meer aan de orde zijn. Moeder is voornemens een verzoek van die strekking aan het GEA te doen. Door de bestreden beschikking te vernietigen, blijft Guia Mi de voogd en blijft de minderjarige in Aruba.
3.10.
Ingevolge artikel 1:322 BW kan iedere voogd zich van zijn bediening doen ontslaan indien een daartoe bevoegde persoon zich schriftelijk bereid heeft verklaard de voogdij over te nemen en de rechter in eerste aanleg deze overneming in het belang van de minderjarige acht. Bij verklaring van 15 november 2017 heeft [geïntimeerde] een dergelijke bereidheidsverklaring afgelegd.
3.11.
Beoordeeld dient te worden of de overneming van de voogdij door [geïntimeerde] in het belang van de minderjarige te achten is. In de beschikking van 15 april 2014 tot ontheffing van moeder uit het ouderlijk gezag (rov. 4.2.) is overwogen dat, volgens het rapport van de Voogdijraad en het rapport van psycholoog Werleman, sprake is van schending en verwaarlozing van de verzorging en opvoeding van de minderjarige. De moeder heeft haar kinderen niet beschermd tegen misbruik door de vader, die daarvoor veroordeeld is. Moeder heeft vader, nadat hij uit detentie was vrij gekomen, opnieuw in haar huis toegelaten, in plaats van te kiezen voor de veiligheid van haar kinderen. Moeder vindt het kennelijk moeilijk om weerstand te bieden aan vader. Dat maakt dat zij niet, dan wel, onvoldoende in staat is om haar kinderen een veilige thuisbasis te geven.
3.12.
Bij rapport van 22 november 2017 van Guia Mi en verweerschrift van de Voogdijraad van 16 mei 2018 is uiteengezet dat moeder en de minderjarige, na de beschikking van 15 april 2014, vanaf maart 2015 weer contact hebben gehad. Door de ontkennende houding van moeder ten aanzien van het gebeurde in het verleden, heeft dat contact boosheid en emoties bij de minderjarige veroorzaakt. De toen ingeschakelde psychiater heeft het contact met moeder gedurende de periode van psychologische hulp afgeraden. Vanaf december 2015 is er weer contact tussen beiden geweest. In januari 2016 heeft de behandelend psychiater geadviseerd om de minderjarige in een veilige omgeving te plaatsen en niet in een internaat. Omdat het contact met moeder nog instabiel was en er weinig zicht was op de huidige thuissituatie van moeder, is de minderjarige toen aangemeld voor een pleeggezin. Dit heeft ertoe geleid dat de minderjarige in september 2016 voor het eerst bij Van den [geïntimeerde] is verbleven en vanaf 24 oktober 2016 volledig bij haar is geplaatst. De minderjarige doet het daar goed. Contact met moeder heeft daarna op niet structurele basis plaatsgevonden.
3.13.
Moeder heeft de inhoud van voormeld rapport en verweerschrift niet betwist. Het Hof ziet derhalve geen aanleiding om aan deze uiteenzetting te twijfelen. Dat de Voogdijraad en Guia Mi moeder geen kans hebben gegeven en niet reageerden op haar telefoontjes en verzoeken, wordt door beiden betwist. Er is meegewerkt aan de verzoeken van moeder om omgang maar door toedoen van moeder zelf zijn de contacten met de minderjarige misgelopen. Nooit heeft moeder gevraagd om te worden hersteld in het gezag.
3.14.
Het Hof overweegt als volgt. Niet onbegrijpelijk is dat de Voogdijraad, althans Guia Mi, er voor heeft gekozen om de omgang met moeder, na de eerste voor de minderjarige emotioneel beladen verlopen contacten en gelet op het advies van de behandelaars om de minderjarige rust en stabiliteit te geven, ervoor hebben gekozen om, in het belang van de minderjarige, de contacten met moeder in 2015 tijdelijk te beperken. Dat in 2016 is gekozen voor een pleeggezin, niet zijnde dat van moeder is te begrijpen nu sprake was instabiel contact tussen moeder en de minderjarige en weinig zicht was op de thuissituatie van moeder. Het vorenstaande geldt te meer nu door moeder niet is betwist dat zij de instanties in die tijd niet heeft gevraagd om in het gezag te worden hersteld.
3.15.
Uit het rapport van Guia Mi, de brief van school en de brief van de naschoolse opvang, kan worden afgeleid dat de minderjarige, ondanks haar beladen verleden, het vanaf de plaatsing bij Van den [geïntimeerde] goed doet. Zij wordt goed verzorgd, krijgt structuur, regelmaat en liefde en heeft daardoor een positieve vooruitgang geboekt in haar ontwikkeling. [minderjarige] geeft aan, in haar handgeschreven brief bij het verweerschrift van de Voogdijraad, van zowel haar moeder als [geïntimeerde] te houden. Ze voelt zich evenwel fijn en veilig bij [geïntimeerde], wat maakt dat zij graag met haar mee naar Nederland wil. Dit heeft [minderjarige] bevestigd toen zij door het Hof werd gehoord.
3.16.
De stelling van moeder dat er geen beletselen meer aan de orde zijn om moeder in het ouderlijk gezag te herstellen is door de Voogdijraad betwist. Deze stelling kan, gelet op de ernst van de reden voor de ontheffing, niet zomaar, zonder enige vorm van onderbouwing, worden aangenomen. Gelet hierop, alsmede op het hiervoor overwogene, acht het Hof het in het belang van de minderjarige, mede in het licht van alle omstandigheden van het geval, dat de voogdij zal worden overgenomen door [geïntimeerde], ook al betekent dit dat de minderjarige met de voogdes zal emigreren naar Nederland. Het alternatief, de voogdij bij Guia Mi en dientengevolge de minderjarige terug naar Imeldahof, zal, naar het zich laat aanzien, een grote klap zijn voor de minderjarige met bijbehorende negatieve consequenties voor haar emotionele ontwikkeling en een mogelijke terugkeer van de eerdere gedragsproblemen. Moeder is, gelet op de ervaringen in het verleden, dan niet in staat om de minderjarige daarin bij te staan. Het hoger beroep faalt derhalve.
3.17.
Contact middels de moderne communicatiemiddelen is voor de omgang met de moeder geen vervanging maar zal, indien beiden (moeder en de minderjarige) daar hun best voor doen, het wel mogelijk maken om hun band te onderhouden.
3.18.
Artikel 429q lid 5 Rv verwijst voor het hoger beroep niet mede naar artikel 429h lid 4 Rv. Veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat desalniettemin in het onderhavige geval – waarin de moeder bewust niet is opgeroepen in eerste aanleg – de moeder in hoger beroep herstel in het ouderlijk gezag kan verzoeken en de moeder dat ook gedaan heeft, wijst het Hof, gelet op het voorgaande, dat verzoek af.
3.19.
Voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

4.Beslissing

Het Hof:
- bevestigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J. de Boer, M.W. Scholte en D. Radder, leden van het Hof, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 mei 2018 in Aruba, in tegenwoordigheid van de griffier.