ECLI:NL:OGHACMB:2018:279

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
23 oktober 2018
Publicatiedatum
11 juni 2019
Zaaknummer
AUA201700648, EJ 315/2017, AUA2018H00121
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontslag en arbeidsovereenkomst van ambtenaar bij publiekrechtelijk lichaam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de FUNDACION PA MANEHO DI ADICCION DI ARUBA (FMAA) tegen een beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (GEA) van 24 april 2018. De oorspronkelijke verzoekster, [geïntimeerde], was tot 10 november 2013 ambtenaar van het Land Aruba en werd per 1 januari 2012 ter beschikking gesteld aan FMAA. De arbeidsovereenkomst tussen FMAA en [geïntimeerde] werd opgezegd per 31 juli 2014, maar [geïntimeerde] heeft de nietigheid van het ontslag ingeroepen. Het GEA heeft het verzoek van [geïntimeerde] om het ontslag nietig te verklaren toegewezen en FMAA veroordeeld tot betaling van achterstallig loon.

FMAA heeft hoger beroep ingesteld en betoogd dat het Land Aruba als werkgever moet worden aangemerkt, niet FMAA. Het Hof oordeelt echter dat FMAA als werkgever kan worden beschouwd, omdat de arbeidsovereenkomst door FMAA is ondertekend en het ontslag op instructie van het Land heeft plaatsgevonden. Het Hof concludeert dat FMAA een publiekrechtelijk lichaam is en dat de Landsverordening beëindiging arbeidsovereenkomsten niet van toepassing is op de arbeidsrelatie tussen partijen.

Het Hof vernietigt de beschikking van het GEA en oordeelt dat FMAA de arbeidsovereenkomst met [geïntimeerde] kon opzeggen zonder toestemming van de Directeur, maar dat de opzegtermijn in acht moest worden genomen. FMAA wordt veroordeeld tot betaling van het loon van [geïntimeerde] voor de maand augustus 2014, vermeerderd met wettelijke verhogingen en rente. Tevens worden de proceskosten aan de zijde van FMAA vastgesteld.

Uitspraak

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN
ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN EN VAN
BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Beschikking in de zaak van:
FUNDACION PA MANEHO DI ADICCION DI ARUBA,
gevestigd in Aruba,
oorspronkelijk verweerster, thans appellante,
gemachtigde: mr. H.U. Thielman,
tegen
[GEÏNTIMEERDE],
wonende in Aruba,
oorspronkelijk verzoekster, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. H.G. Figaroa,
Partijen zullen worden aangeduid als FMAA en [geïntimeerde].

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het Hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: GEA) van 24 april 2018 met zaaknummer EJ 315 van 2017. De inhoud van die beschikking geldt als hier ingevoegd.
1.2.
FMAA heeft bij beroepschrift, ingekomen op 4 juni 2018, tijdig hoger beroep ingesteld. In het beroepschrift heeft zij het hoger beroep toegelicht en geconcludeerd dat het Hof de bestreden beschikking zal vernietigen en, opnieuw recht doende, de verzoeken van [geïntimeerde] zal afwijzen c.q. haar niet-ontvankelijk zal verklaren, met veroordeling van haar in de kosten van de procedures in beide instanties.
1.3.
Op 17 september 2018 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ten overstaan van mr. Scholte, lid van het Hof, tevoren hebben partijen daarmee ingestemd. Partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden. Allen hebben het woord gevoerd, de gemachtigden aan de hand van overgelegde pleitaantekeningen.
1.4.
Beschikking is bepaald op heden.

2.De gronden van het hoger beroep

Voor de gronden van het hoger beroep wordt verwezen naar het beroepschrift.

3.Beoordeling

3.1. [
[geïntimeerde] was tot en met 10 november 2013, de dag van haar pensioen, ambtenaar van het Land Aruba. Ze was per 1 januari 2012 ter beschikking gesteld van FMAA en was werkzaam te Centro Colorado.
3.2.
Bij overeenkomst van 1 juli 2013 is FMAA, blijkens de overeenkomst handelend in overeenstemming met het besluit van de ministerraad van 14 juni 2013, een arbeidsovereenkomst met [geïntimeerde] aangegaan voor de duur van drie jaar, ingaande 11 november 2013. [geïntimeerde] heeft haar werkzaamheden, die gelijk zijn gebleven, op die datum voortgezet. Haar salaris werd, ook na 10 november 2013, door het Land betaald.
3.3.
Bij brief van 28 april 2014 is de arbeidsovereenkomst met [geïntimeerde] opgezegd per 31 juli 2014.
3.4.
Bij brief van 11 juni 2014 heeft FMAA [geïntimeerde] bericht dat, gelet op de ernstige gevolgen voor FMAA van het gedwongen ontslag van twintig medewerkers, dat de opzeggingsbrief als niet geschreven dient worden beschouwd.
3.5.
Bij brief van 23 juli 2014 heeft FMAA [geïntimeerde] bericht dat een alternatief plan voor bezuinigingen aan de minister is voorgelegd maar dat dit wegens de begrotingsproblematiek van het Land Aruba niet kan worden ingevoerd. De arbeidsovereenkomst wordt wegens het niet verstrekken van de gewenste subsidie opgezegd per 1 augustus 2014.
3.6. [
[geïntimeerde] heeft bij brief van 3 oktober 2014 de nietigheid van het ontslag ingeroepen en zich bereid verklaard tot het verrichten van de bedongen werkzaamheden.
3.7.
Bij beschikking van 24 april 2018 heeft GEA het verzoek van [geïntimeerde] om het door FMAA verleende ontslag nietig te verklaren en FMAA te veroordelen om [geïntimeerde] haar achterstallig loon vanaf augustus 2014 te betalen totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd, vermeerderd met de wettelijke verhoging en rente alsmede de proceskosten, toegewezen, met dien verstande dat FMAA is veroordeeld om [geïntimeerde] haar loon vanaf augustus 2014 tot 11 november 2015 door te betalen.
3.8.
FMAA stelt dat [geïntimeerde] haar ten onrechte in rechte heeft betrokken nu niet FMAA maar het Land als haar werkgever moet worden aangemerkt. Het Hof volgt FMAA niet in dit betoog. Uit de ondertekening van de arbeidsovereenkomst door FMAA volgt dat het de bedoeling van partijen was dat FMAA de werkgever zou zijn. Het was ook FMAA dat, op instructie van het Land, [geïntimeerde] heeft ontslagen (zie hierna rov. 3.10). Dat het loon via de payroll van het Land betaald bleef worden, geeft geen aanleiding tot een ander oordeel. Niet ter discussie staat dat FMAA een door het Land gesubsidieerde stichting was waarvan de personeelskosten ten laste kwamen van het Land en niet op de begroting van FMAA stonden.
3.9. [
[geïntimeerde] stelt zich op het standpunt dat FMAA de arbeidsovereenkomst niet heeft kunnen opzeggen zonder toestemming van de Directeur van de Directie Arbeid (hierna: de Directeur) in de zin van artikel 4 van de Landsverordening beëindiging arbeidsovereenkomsten (hierna: LBA), althans dat geen sprake was van een dringende reden tot ontslag. FMAA beroept zich op artikel 2 aanhef en onder a LBA waarin is bepaald dat de Landsverordening niet van toepassing is op een arbeidsovereenkomst van een werknemer bij een publiekrechtelijk lichaam en stelt dat FMAA een dergelijk lichaam is.
3.10.
Volgens vaste rechtspraak geldt dat een instelling (die niet reeds staatsrechtelijk een openbaar lichaam is) als een ‘publiekrechtelijk lichaam’ in voormelde zin kan worden beschouwd indien het aanname- en ontslagbeleid volledig in handen van de overheid ligt. Niet ter discussie staat dat, zoals het GEA heeft geoordeeld, het aannamebeleid in handen van het Land was. Beoordeeld dient te worden of het ontslagbeleid dat ook was. Het Hof is van oordeel dat zulks het geval was. Uit de brieven van 28 april 2014, 11 juni 2014 en 23 juli 2014 volgt dat FMAA is geconfronteerd met een opdracht van het Land tot het ontslaan van twintig werknemers, welke opdracht was ingegeven door het begrotingstekort. FMAA heeft daarop, nu zij van mening was dat deze twintig ontslagen zich niet verdroegen met een verantwoorde uitvoering van de taken van FMAA, nog getracht om minder personeel dan door het Land beoogd te doen ontslaan door een alternatief plan aan de overheid voor te leggen met bezuinigingen meer op materieel gebied en minder op personeel. Dit mocht evenwel niet baten. De overheid hield vast aan de beoogde twintig ontslagen. Volgens FMAA is de ontslagbrief voor [geïntimeerde] van 28 april 2014 ook door het Land aangeleverd. Gelet op het feit dat de brieven van 11 juni 2014 en 23 juli 2014 op ander briefpapier zijn gesteld dan de brief van 28 april 2014, lijkt deze stelling, mede gelet op het hiervoor overwogene, niet onaannemelijk. Daarbij is op de salarisslips van [geïntimeerde], welke afkomstig waren van de payroll van het Land Aruba, van mei 2014 en, ondanks de intrekkingsbrief van FMAA van 11 juni 2014, die van juni 2014, vermeld dat het einde van het werk van [geïntimeerde] op 31 juli 2014 zou zijn. Alhoewel de e-mail van 9 augustus 2018 geen directe betekenis heeft met betrekking tot de ontslagen in 2014, blijkt daaruit dat het Land, naar het zich laat aanzien nog steeds, een bepalende en controlerende rol heeft met betrekking tot het ontslag van personeel van FMAA.
3.11.
Onder deze omstandigheden is voldoende aannemelijk dat de met het terugschroeven van de subsidie van het Land gepaarde gaande ontslagen, buiten FMAA om zijn bepaald. Van enige zeggenschap of wil van FMAA is niet gebleken. FMAA had geen andere keus, met name nu zij voor haar personeelskosten volledig afhankelijk is van het Land, dan de betrokken werknemers, onder wie [geïntimeerde], op de hoogte te stellen van het door het Land bepaalde ontslag. Dit brengt mee dat, anders dan het GEA deed, wordt geoordeeld dat FMAA in deze gelijk kan worden gesteld aan een publiekrechtelijk lichaam als bedoeld in artikel 2 aanhef en onder a LBA en de LBA niet van toepassing is op de arbeidsrelatie tussen partijen.
3.12.
FMAA kon de arbeidsovereenkomst met [geïntimeerde] derhalve opzeggen zonder de toestemming van de Directeur doch diende bij de opzegging wel rekening te houden met de tussen partijen overeengekomen opzegtermijn van een maand (artikel 9 arbeidsovereenkomst). Nu het ontslag van 28 april 2014 was ingetrokken bij brief van 11 juni 2014, althans nu [geïntimeerde] door die brief onder de indruk kon zijn dat het ontslag was ingetrokken, had bij het ontslag van 23 juli 2014 een nieuwe opzegtermijn van een maand in acht dienen te worden genomen. Het Hof zal in deze derhalve uitgaan van een doorbetalingsverplichting tot eind augustus 2014.
3.13.
Het vorenstaande betekent dat de beschikking waarvan beroep moet worden vernietigd met inachtneming van het vorenstaande. [geïntimeerde] zal als hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in beide instanties.

4.Beslissing

Het Hof:
rechtdoende in hoger beroep,
vernietigt de beschikking waarvan beroep en in zoverre opnieuw recht doende:
- veroordeelt FMAA tot betaling van het loon van [geïntimeerde] voor de maand augustus 2014, te vermeerderen met de tot 15% gematigde wettelijke verhoging en de wettelijke rente tot de dag der voldoening;
- verklaart deze beschikking voor zover het voornoemde veroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van de procedures in beide instanties, die wat betreft de eerste aanleg aan de zijde van FMAA worden vastgesteld op Afl 2.500,= voor salaris van de gemachtigde, en voor het hoger beroep op Afl 900,= aan griffierecht en op Afl 4.000,= voor salaris van de gemachtigde;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.W. Scholte, F.W.J. Meijer en J. de Boer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba uitgesproken op 23 oktober 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.