ECLI:NL:OGHACMB:2018:272

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
8 november 2018
Publicatiedatum
13 maart 2019
Zaaknummer
500.00442/16 H-169/17
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis in hoger beroep inzake doodslag met vuurwapen

Op 8 november 2018 heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba uitspraak gedaan in hoger beroep in een strafzaak tegen de verdachte, die eerder door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao was vrijgesproken van doodslag, maar wel was veroordeeld voor andere feiten. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 20 december 2017, waarin hij werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vierentwintig jaren. Het Hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het kennisnam van de vordering van de procureur-generaal en de argumenten van de verdediging. De procureur-generaal had gevorderd dat het vonnis zou worden bevestigd, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak.

Het Hof heeft het vonnis van het Gerecht bevestigd, met enkele aanpassingen in de bewijsmiddelen en overwegingen. Het Hof heeft de bewijsmiddelen die door het Gerecht waren geselecteerd grotendeels overgenomen, maar enkele bewijsmiddelen geschrapt en vervangen door eigen waarnemingen. De verdediging had betoogd dat de verklaring van een getuige niet voor het bewijs mocht worden gebruikt, omdat de verdediging haar ondervragingsrecht niet had kunnen uitoefenen. Het Hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de verklaring van de getuige voldoende steun vond in andere bewijsmiddelen.

De uitspraak van het Hof benadrukt dat er geen aanwijzingen waren dat er door iemand anders dan de verdachte was geschoten. De getuigenverklaringen en videobeelden ondersteunden de conclusie dat de verdachte degene was die had geschoten. Het Hof heeft de argumenten van de verdediging verworpen en bevestigd dat het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg terecht was. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier tijdens een openbare terechtzitting in Curaçao.

Uitspraak

Parketnummer:500.00442/16

HB: H-169/17
Uitspraak: 8 november 2018 Tegenspraak

Vonnis

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) van 20 december 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[VERDACHTE],

geboren op [geboortedatum] [geboortejaar] te [geboorteplaats], [geboorteland],
wonende in [woonplaats], thans alhier gedetineerd.
Hoger beroep
Het Gerecht heeft de verdachte bij voornoemd vonnis ter zake van het onder feit 1 impliciet primair en feit 2 impliciet primair ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder feit 1 impliciet subsidiair, feit 2 impliciet subsidiair en feit 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft het Gerecht een beslissing genomen ten aanzien van het in beslag genomen voorwerp en beslissingen genomen ten aanzien van vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal,
mr. M.L.A. Angela, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadslieden, mrs. A.S.M. Blonk en A.W.P. Eustatius, naar voren is gebracht. Voorts heeft het Hof kennisgenomen van hetgeen de benadeelde partijen in het kader van hun vordering tot schadevergoeding naar voren hebben gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadslieden hebben bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, omdat het Hof zich daarmee verenigt, onder vervanging en schrapping van bewijsmiddelen en aanpassing van de bewijsmiddel- en bewijsoverwegingen.
Ten aanzien van de bewijsmiddelen:
Ten aanzien van bewijsmiddelen 1 t/m 17 en 22 t/m 25:
Het Hof verenigt zich met de selectie en waardering van deze bewijsmiddelen die het Gerecht op pagina’s 3 t/m 8 van het vonnis heeft opgenomen. Het Hof neemt deze bewijsmiddelen over, verwijst daarnaar en legt deze ten grondslag aan zijn bewezenverklaring.
Ten aanzien van bewijsmiddelen 20 en 21:
Het Hof schrapt deze bewijsmiddelen die het Gerecht op pagina 7 heeft opgenomen.
Ten aanzien van bewijsmiddel 18:
Het Hof vervangt dit bewijsmiddel, dat het Gerecht op pagina 6 van het vonnis heeft opgenomen, door de eigen waarneming van het Hof ter terechtzitting van 18 oktober 2018 en die komt als volgt te luiden:
18. Eigen waarneming van het Hof ter terechtzitting van 18 oktober 2018, voor zover inhoudende:
De leden van het Hof bekijken de tot het dossier behorende videobeelden en nemen het volgende waar, voor zover van belang:
Titel: onderzoek [onderzoeksnaam] videobeelden [naam bedrijf]
4:40:48: de menigte deinst achteruit;
4:40:49: er is een flits te zien;
4:40:50: slachtoffer [slachtoffer1] ligt op de grond;
4:40:51: de verdachte wordt vastgehouden door een man met een pet;
Titel: [onderzoeksnaam] (weggooien vwpn)
Op de beelden is te zien dat de verdachte een zwart voorwerp in zijn rechterhand heeft.
Ten aanzien van bewijsmiddel 19:
Het Hof schrapt van dit bewijsmiddel, dat het Gerecht op pagina 6 en 7 van het vonnis heeft opgenomen, het volgende gedeelte: “U toont mij videobeelden. Ik ben de man op de videobeelden die bij de bar wordt vastgehouden door een man met een pet op.”
Het Hof voegt het volgende bewijsmiddel toe:
De verklaring van de verdachte, afgelegd in hoger beroep ter terechtzitting van 18 oktober 2018, voor zover van belang:
U toont mij videobeelden. Het klopt dat ik de persoon ben die wordt vastgehouden door de man met een pet op. Ik was met [getuige] aan het praten. Het klopt dat hij mij heeft vastgehouden. Ik denk wel dat de persoon met de pet op [getuige] is.
Ten aanzien van de bewijsmiddelenoverwegingen:
Het Hof neemt de overwegingen van het Gerecht ten aanzien van de bewijsmiddelen over en maakt die tot de zijne, met uitzondering van de overwegingen ten aanzien van het Salduz verweer. Die komen te vervallen, nu de verdediging dat verweer in hoger beroep niet heeft gehandhaafd.
Het Hof voegt aan de bewijsmiddelenoverwegingen het volgende toe.
De verdediging heeft betoogd dat de verklaring die getuige [getuige] bij de politie heeft afgelegd niet voor het bewijs mag worden gebezigd. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verdediging ten aanzien van [getuige] haar ondervragingsrecht niet heeft kunnen uitoefenen, terwijl de bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten in eerste aanleg in beslissende mate steunden op de verklaring van [getuige]. Voorts heeft zij aangevoerd dat er zich in het dossier ook geen compenserende factoren bevinden die de betrouwbaarheid van de verklaring van [getuige] zouden kunnen bevestigen.
Het Hof verwerpt dit verweer.
Het Hof heeft het verzoek van de verdediging om [getuige] als getuige ter terechtzitting te horen, toegewezen. De reden dat de getuige niet ter terechtzitting in hoger beroep is verschenen, is dat hij zeer recent is overleden. Hierdoor heeft de verdediging haar ondervragingsrecht van deze belangrijke getuige niet kunnen uitoefenen. De vraag die vervolgens moet worden gesteld is of de bewezenverklaring uitsluitend of in overwegende mate op de verklaring van [getuige] berust. Anders dan de verdediging is het Hof van oordeel dat de verklaring van deze getuige in voldoende mate steun vindt in overige bewijsmiddelen. Het Hof verwijst hiertoe naar de ter terechtzitting in hoger beroep getoonde videobeelden, waarop te zien is dat de verdachte door [getuige] wordt vastgehouden en dat de verdachte een zwart voorwerp in zijn rechterhand heeft. Voorts verwijst het Hof naar het gegeven dat het vuurwapen waarmee de schoten zijn gelost kort daarna in de ruimte is aangetroffen waar de verdachte en de beide slachtoffers zich bevonden.
Ten aanzien van de bewijsoverwegingen:
Ten aanzien van het scenario van de verdediging
Het Hof past deze bewijsoverweging van het Gerecht, mede in aanmerking genomen hetgeen in hoger beroep hieromtrent nog is aangevoerd, in die zin aan dat deze als volgt komt te luiden:
De raadslieden hebben betoogd dat er een alternatief scenario mogelijk is. Zij hebben hiertoe aangevoerd dat er, gelet op de hoogte van de in- en uitschotwond in de schouder van slachtoffer [slachtoffer1] en de lengte van de verdachte, van boven af moet zijn geschoten. Hetzij vanaf de bovenverdieping van [naam bedrijf], hetzij door iemand die weliswaar op de benedenverdieping stond, maar die qua postuur groter was dan slachtoffer [slachtoffer1] en vanwege zijn lengte dus ‘van boven’ heeft geschoten. Ook is aangevoerd dat, eveneens gelet op de hoogte van de in- en uitschotwond in de schouder van slachtoffer [slachtoffer 1] en de hoogte van de inschot wond in het hoofd van slachtoffer [ slachtoffer 2], slachtoffer [ slachtoffer 2] door een kogel uit een ander wapen moet zijn geraakt.
Het Hof verwerpt deze verweren. Er is geen enkele aanwijzing in het dossier te vinden dat er (ook) van bovenaf richting de dansvloer zou zijn geschoten of dat er (ook) door een andere persoon dan de verdachte zou zijn geschoten. Het dossier noch het onderzoek ter terechtzitting heeft daartoe enig aanknopingspunt opgeleverd.
Getuige [getuige] heeft de verdachte op de begane grond in [naam bedrijf] zien schieten. Anders dan de raadsvrouw is het Hof van oordeel dat zijn verklaring bezwaarlijk anders kan worden geïnterpreteerd. Toen deze getuige zich realiseerde dat het de verdachte was die aan het schieten was, heeft hij hem in een greep genomen, waarna het vuurwapen uit de hand van de verdachte viel en op de grond terecht kwam, aldus de getuige. Deze revolver is vervolgens herkend door de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] die hebben verklaard dit vuurwapen eerder die avond voor de verdachte naar binnen te hebben gesmokkeld. Het Hof stelt op grond hiervan vast dat de verdachte degene is die in [naam bedrijf] heeft geschoten.
Uit de diverse verklaringen alsmede de videobeelden blijkt dat het die avond in [naam bedrijf] behoorlijk druk was. Op de videobeelden valt te zien dat het in de ruimte waar de schietpartij heeft plaatsgevonden een dynamisch gebeuren was, waardoor niet valt vast te stellen in welke houding de verschillende personen zich ten opzichte van elkaar bevonden terwijl de vijf kogels werden afgevuurd.
De raadsvrouw heeft voorts nog betoogd dat het Gerecht, gelet op wat het van de verklaring van [getuige] als bewijsmiddel heeft opgenomen, ten onrechte heeft overwogen dat getuige [getuige] de verdachte op de begane grond in [naam bedrijf] heeft zien schieten. Voorts heeft de raadsvrouw betoogd dat de schietpartij voor [getuige] niet de aanleiding was om de verdachte vast te houden, omdat hij hem vóór de schietpartij al vast had.
Op grond van de verklaring van [getuige], pagina 205 en 206 van het dossier, gaat het Hof uit van het volgende. [getuige] was in [naam bedrijf] en zag dat er een probleem ontstond tussen [slachtoffer 1] (Het Hof begrijpt: het latere slachtoffer [slachtoffer1]) en de man met een rasta kapsel (hierna: de rasta, het Hof begrijpt: de verdachte). [getuige] zag dat de rasta heel erg boos was en is naar hem toegelopen om met hem te gaan praten. Bij de rasta aangekomen, heeft [getuige] hem op een vriendelijke manier omhelsd en heeft hem gevraagd wat er aan de hand was. Terwijl [getuige] met de rasta aan het praten was, hoorde hij twee schoten. [getuige] realiseerde zich dat het de rasta was die aan het schieten was en op dat moment nam hij de rasta in een greep. Toen hij de rasta in een greep nam, hoorde hij nog twee schoten. Terwijl [getuige] in een worsteling was met de rasta zag hij dat het vuurwapen dat de rasta in zijn hand had op de grond viel en wegrolde.
Het Hof is van oordeel dat [getuige] op grond van zijn waarnemingen de gerechtvaardigde conclusie heeft kunnen trekken dat de rasta degene is geweest die aan het schieten was en dat dit voor [getuige] de aanleiding is geweest om de rasta vast te grijpen. Dat [getuige] de rasta eerder had omhelsd, maakt dit niet anders, nu “op een vriendelijke manier omhelzen ”iets anders is dan “in een greep nemen” en overigens ook nergens uit blijkt dat [getuige] de rasta nog steeds vriendelijk omhelsde op het moment dat het schieten begon. De verklaring van [getuige] wordt ondersteund door de eigen waarneming van het Hof dat de verdachte een zwart voorwerp in zijn hand had toen hij door [getuige] werd vastgehouden.
Opzet
Het Hof verenigt zich met de bewijsoverwegingen van het Gerecht ten aanzien van het opzet. Het Hof neemt deze over en verwijst daarnaar. Hetgeen de raadslieden daartegen hebben ingebracht, kan naar het oordeel van het Hof niet tot een ander oordeel leiden.

BESLISSING

Het Hof:
bevestigt het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
Dit vonnis is gewezen door mrs. D. Radder, S.A. Carmelia en A.J. Martijn, leden van het Hof, bijgestaan door mr. L.M. Tjong-A-Tjoe, zittingsgriffier, en op 8 november 2018 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao.
uitspraakgriffier: