ECLI:NL:OGHACMB:2018:267

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
20 juni 2018
Publicatiedatum
12 maart 2019
Zaaknummer
100.00182/17 H-73/18
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis in hoger beroep inzake mishandeling en bedreiging

Op 20 juni 2018 heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba uitspraak gedaan in hoger beroep in de strafzaak tegen de verdachte, die eerder door het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten was veroordeeld tot dertig maanden gevangenisstraf. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 7 februari 2018, waarin hij voor een aantal feiten was vrijgesproken en voor andere feiten was veroordeeld. Het Hof heeft het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg bevestigd, waarbij het zich verenigde met de bewijsmiddelen en de bewijsoverwegingen van het Gerecht. Het Hof heeft de verklaringen van de aangevers en getuigen als betrouwbaar beoordeeld en heeft de verweren van de verdediging verworpen. De verdachte had onder andere de aangever mishandeld en bedreigingen geuit die als ernstig werden beschouwd. Het Hof concludeerde dat de verdachte opzettelijk had gehandeld en dat de feiten wettig en overtuigend bewezen waren. De uitspraak werd gedaan in tegenwoordigheid van de griffier tijdens een openbare terechtzitting.

Uitspraak

Zaaknummer: H-73/18

Parketnummer: 100.00182/17
Uitspraak: 20 juni 2018 Tegenspraak

Vonnis

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht
in eerste aanleg van Sint Maarten (hierna: het Gerecht) van 7 februari 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[VERDACHTE],

geboren op [geboortedatum] [geboortejaar] in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd in Sint Maarten.
Hoger beroep
Het Gerecht heeft de verdachte bij voornoemd vonnis ter zake van het onder 8 en 9 ten laste gelegde vrijgesproken en voor het onder 1 tot en met 7 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden, met aftrek van voorarrest.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Nu alleen de verdachte hoger beroep heeft ingesteld, is het vonnis waarvan beroep slechts aan beoordeling in hoger beroep onderworpen voor zover het betrekking heeft op de beslissingen ten aanzien van het onder 1 tot en met 7 ten laste gelegde.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal,
mr. J. Spaans, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S.H.M. Ibrahim, naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep, voor zover in hoger beroep aan de orde, zal worden bevestigd, omdat het Hof zich daarmee verenigt, onder aanvulling van gronden voor wat betreft de bewijsmiddelen en de bewijsoverwegingen.
Overneming en aanvulling van de door het Gerecht gebezigde bewijsmiddelen
Het Hof verenigt zich met de door het Gerecht gemaakte selectie van de bewijsmiddelen ter zake van het bewezenverklaarde. Het Hof neemt deze bewijsmiddelen dan ook over, verwijst daarnaar en legt deze ten grondslag aan zijn bewezenverklaring.
Het Hof vult ter zake van het onder 1 tenlastegelegde de bewijsmiddelen aan met de volgende verklaringen:
1.a. [slachtoffer]is op 25 oktober 2017 nader gehoord. Hij heeft bij die gelegenheid het volgende verklaard:
“(…) I went inside because I was washed in blood and I needed medical attention. (…)”
1.b. [kleinkind slachtoffer]is op 6 november 2017 nader gehoord. Zij heeft bij die gelegenheid het volgende verklaard:
“(…) I went inside I saw my grandfather and I saw his injuries from the assault that [verdachte] did to him (…).”
Bewijsoverwegingen
De raadsvrouw en de verdachte hebben betoogd dat er op 27 april 2017 en 1 juli 2017 weliswaar woordenwisselingen en schermutselingen hebben plaatsgevonden tussen de verdachte en anderen, doch zij geven hieraan een andere toedracht en uitleg dan de aangevers. De verdachte verklaart dat zijn optreden en woordkeuze bij beide gelegenheden werden ingegeven door dronkenschap, bezorgdheid en frustratie, doch dat hij op geen enkel moment de bedoeling had de aanwezigen te mishandelen, bedreigen, angst aan te jagen of hun eigendommen te vernielen en dat er ook geen enkele aanleiding voor hen was om dit te denken. Het Hof verwerpt dit verweer, neemt de bewijsoverwegingen van het Gerecht over en overweegt dienaangaande aanvullend als volgt.
Voorop wordt gesteld dat de verweren ten aanzien van al de in hoger beroep aan de orde zijnde feiten weerlegging vinden in de door het Gerecht en het Hof gebezigde bewijsmiddelen, waarbij de aangiftes voldoende steun vinden in het overige bewijsmateriaal. Het Hof ziet in hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd geen reden om aan de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van de als bewijs gebezigde verklaringen te twijfelen. Verder geldt dat voor de lezing van de verdachte geen aanknopingspunten aan het dossier kunnen worden ontleend.
Ten aanzien van feit 1 overweegt het Hof nog als volgt. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte aangever [slachtoffer] heeft mishandeld. De verdediging heeft ook in hoger beroep betoogd dat een bewijsmiddel ontbreekt waaruit blijkt dat het slachtoffer pijn heeft geleden, zodat niet alle bestanddelen van de delictsomschrijving kunnen worden bewezen.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat het slachtoffer, ten tijde van het delict 79 jaar oud, door de verdachte op de grond is gegooid en meerdere malen met de vuist in het gezicht is geslagen. Daarbij geldt dat de aangever blijkens de gebezigde bewijsmiddelen onder het bloed zat ten gevolge van de door de verdachte gepleegde mishandeling. De verwondingen zijn ook waargenomen door de getuige [kleinkind slachtoffer]. Het Hof komt, evenals het Gerecht, tot het oordeel dat het in de gegeven omstandigheden niet anders kan dan dat het slachtoffer ten gevolge van deze mishandeling pijn heeft ondervonden.
Ten aanzien van feit 3: Bij dit feit heeft de verdediging betoogd dat het glas van de keukendeur door de verdachte niet opzettelijk, maar per ongeluk is gebroken, toen hij de aandacht van zijn oom probeerde te trekken. Het Hof verwerpt dit verweer, nu uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte niet op het hout, maar op het glas heeft geslagen. Uit het feit dat de verdachte blijkens zijn eigen verklaring hierbij zijn hand tot bloedens toe heeft verwond, leidt het Hof bovendien af dat hij met zoveel kracht heeft geslagen dat hij niet alleen het oppervlak van de ruit heeft gebroken, maar zelfs zijn hand door het glas heeft geslagen. Het is een feit van algemene bekendheid dat glas bij krachtig slaan zal breken. Door aldus te handelen heeft de verdachte er blijk van gegeven tenminste voorwaardelijk opzet te hebben gehad op het vernielen van de ruit.
Ten aanzien van de feiten 6 en 7:
De verdediging heeft vrijspraak voor deze feiten bepleit, daar de bewoordingen van de verdachte uitsluitend het gevolg zouden zijn van het feit dat de verdachte nu eenmaal zo spreekt indien hij dronken is en emotioneel wordt. Volgens de verdediging waren de bewoordingen van de verdachte niet van dien aard, dat hierdoor bij de verbalisanten redelijkerwijs vrees voor hun leven zou kunnen ontstaan. Het Hof overweegt dienaangaande als volgt. De verdachte heeft allereerst dreigende woorden geuit die specifiek naar een misdrijf tegen het leven verwijzen, zoals: “I am going to kill you, punk. You going to die on a bike. I’ll make sure something happens to you if it’s the last thing I have to do. They can’t hold me for long.” Daarnaast heeft de verdachte aan zijn bedreigingen de enigszins cryptische woorden “I’ll be the new [naam] for you” toegevoegd. De verdediging heeft betoogd dat de verdachte hiermee slechts wilde zeggen dat de verbalisanten, in plaats van hem zo te behandelen, dit moesten doen bij [naam]. Het Hof acht ook dit verweer, dat wordt weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen, niet aannemelijk geworden. Voor de waardering van deze bewoordingen is van belang om te weten dat “[naam]”, zo is ter zitting aannemelijk geworden, een bekende, zo niet beruchte, ter zake van moord veroordeelde is, wiens naam in de samenleving van Sint Maarten veel angst oproept. De verdachte, die samen met “[naam]” gedetineerd was, weet dit maar al te goed. Het noemen van de naam van deze “[naam]”, in samenhang met andere dreigende bewoordingen, leidt dan ook tot het oordeel dat het Hof de onder 6 en 7 ten laste gelegde “bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht” wettig en overtuigend bewezen acht.

BESLISSING

Het Hof:
bevestigt het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg, voor zover in hoger beroep aan de orde, met inachtneming van hetgeen ter aanvulling hiervoor is overwogen.
Dit vonnis is gewezen door mrs. S.A. Carmelia, E.A. Saleh en H.J. Fehmers, leden van het Hof, bijgestaan door mr. B.G. Scheepbouwer, (zittings)griffier, en vervolgens op 20 juni 2018 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten.
uitspraakgriffier: