ECLI:NL:OGHACMB:2018:266

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
21 december 2018
Publicatiedatum
12 maart 2019
Zaaknummer
P- 2017/05189 H-97/18
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak en veroordeling voor poging doodslag met vuurwapen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, waarbij de verdachte op 2 februari 2018 was vrijgesproken van poging tot moord, maar wel was veroordeeld voor andere feiten tot een gevangenisstraf van acht jaren. Zowel de verdachte als de officier van justitie hebben hoger beroep ingesteld, waarbij het hoger beroep van beide partijen zich richt op de bewezenverklaring van feit 4, dat betrekking heeft op de poging tot doodslag. Het Hof heeft ter zitting vastgesteld dat de verdachte en de officier van justitie in volle omvang appel hebben ingesteld, maar dat het appel van beide partijen zich niet richt tegen de beslissingen van het Gerecht met betrekking tot de feiten 1, 2 en 3.

Het Hof heeft het onderzoek op de terechtzitting voortgezet en kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal, die heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, met uitzondering van de bewezenverklaring van feit 4. Het Hof heeft de verklaringen van de verdachte en de getuigen beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte inderdaad de schutter was. De procureur-generaal heeft betoogd dat er voldoende aanknopingspunten zijn voor het aannemen van voorbedachte raad, maar het Hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet met voorbedachte rade heeft gehandeld, gezien de omstandigheden van de zaak.

Uiteindelijk heeft het Hof het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg vernietigd ten aanzien van de kwalificatie van de feiten 3 en 4 en de opgelegde straf. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaren, waarbij rekening is gehouden met zijn jeugdige leeftijd en persoonlijke omstandigheden. Het Hof heeft de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in mindering gebracht op de opgelegde straf. De uitspraak is gedaan op 21 december 2018.

Uitspraak

Zaaknummer: H-97/18
Parketnummer: P-2017/05189
Uitspraak: 21 december 2018 Tegenspraak
Vonnis
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, (hierna: het Gerecht), van 2 februari 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:
[VERDACHTE],
geboren op [geboortedatum] [geboortejaar] in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats],
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring.

1.Hoger beroep

Het Gerecht heeft de verdachte bij voornoemd vonnis vrijgesproken van het onder 4 primair ten laste gelegde en ter zake van het onder 1 primair, 2, 3 en 4 subsidiair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren met aftrek van voorarrest. Voorts heeft het Gerecht beslissingen genomen ten aanzien van diverse in beslag genomen voorwerpen.
Zowel de verdachte als de officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld.

2.Omvang van het hoger beroep

De verdachte noch de officier van justitie heeft het hoger beroep bij akte beperkt. Uit het pleidooi van de raadsman blijkt dat het hoger beroep uitsluitend is gericht tegen de bewezenverklaring van feit 4. De procureur-generaal heeft ter terechtzitting van het Hof bevestigd dat ook het hoger beroep van het openbaar ministerie uitsluitend is gericht tegen de bewezenverklaring van feit 4. Nu zowel de verdachte als de officier van justitie in volle omvang appel hebben ingesteld, zijn strikt genomen alle feiten aan beoordeling in hoger beroep onderworpen. Het Hof heeft desalniettemin ter terechtzitting besloten er rekening mee te zullen houden dat het appel van zowel de verdediging als het openbaar ministerie zich niet richt tegen de beslissingen van het Gerecht ter zake van de feiten 1, 2 en 3. Dat betekent concreet dat het Hof zich aan die beslissingen conformeert.

3.Onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal,
mr. F.A.P.M. van Deutekom, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. D.G. Illes, naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de bewezenverklaring van feit 4 en de opgelegde straf, en in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte ter zake van de feiten 1 primair, 2, 3 en 4 primair zal veroordelen tot een gevangenisstraf van twaalf jaren, met aftrek van voorarrest. Verder is gevorderd dat, evenals in eerste aanleg, het inbeslaggenomen vuurwapen en de patronen worden onttrokken aan het verkeer en de inbeslaggenomen telefoons worden afgegeven aan de verdachte.

4.Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, omdat het Hof zich daarmee verenigt, behoudens ten aanzien van de kwalificatie van feit 3 en feit 4, de opgelegde straf en de motivering daarvan en onder aanvulling van de overwegingen ten aanzien van feit 4.

5.Voorwaardelijk getuigenverzoek

De verdediging heeft een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het horen van [getuige] als getuige, indien het Hof tot een veroordeling van de verdachte zou komen. Volgens de verdediging is [getuige] voornoemd degene die op 27 juni 2017 op de woning te [adres ] heeft geschoten (feit 4), heeft deze [getuige] zich tot de politie gewend om zich aan te geven, maar heeft de politie hem overrichterzake weggestuurd. Deze verklaring van de verdachte acht het Hof ongeloofwaardig en deze wordt terzijde geschoven (zie hierna onder 6). Het Hof acht het derhalve niet noodzakelijk en daarmee nodeloos om [getuige] als getuige te (doen) horen. Het verzoek wordt afgewezen.
6.
Nadere motivering ten aanzien van de vrijspraak voor feit 4 primair en nadere bewijsoverweging ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 4 subsidiair
De procureur-generaal heeft in zijn requisitoir als uitdrukkelijk onderbouwd standpunt aangevoerd dat het dossier voldoende aanknopingspunten biedt voor het aannemen van voorbedachte raad en dus voor een bewezenverklaring van feit 4, primair. De verdediging heeft vrijspraak van feit 4 bepleit. De verdachte heeft aangevoerd dat niet hij maar een ander, te weten [getuige], heeft geschoten.
Het Hof overweegt het navolgende.
De schutter
Ondanks de ontkenning van de verdachte acht het Hof aannemelijk geworden dat het de verdachte is geweest die op de woning [adres ] heeft geschoten. Er is een getuige die gedetailleerd verklaart dat zij de verdachte uit de auto heeft zien stappen en hem vervolgens heeft zien schieten. Zij kent de verdachte van aanzien en heeft hem ook goed kunnen zien die nacht door de straatverlichting. Zij heeft ook gezien dat de verdachte zich op dat moment als enige in de auto bevond. De verklaring van de verdachte, dat hij wel ter plaatse was op het moment van de schietpartij, maar dat een andere inzittende van de auto heeft geschoten, acht het Hof ongeloofwaardig, nu de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep voor de derde keer (namelijk anders dan bij de politie en ten overstaan van de eerste rechter) een andere verklaring heeft afgelegd over wie zou hebben geschoten en toen voor het eerst [getuige] heeft genoemd als de schutter. Desgevraagd heeft hij voor deze sterke koerswijzigingen geen aannemelijke verklaring gegeven. Het Hof hecht dus geen geloof aan zijn verklaringen op dit punt en acht de door de getuige afgelegde verklaring dat de verdachte heeft geschoten geloofwaardig en betrouwbaar en bezigt deze tot het bewijs.
Voorbedachte raad
Het openbaar ministerie voert een aantal feiten en omstandigheden aan, die erop zouden kunnen wijzen dat de verdachte tijd heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad. Hij is immers, voorzien van een vuurwapen, bewust naar de desbetreffende woning gereden. Hij heeft toen tijd gehad om na te denken. Volgens de procureur-generaal is het redelijk aan te nemen dat de verdachte die tijd ook heeft benut om na te denken over wat hij ging doen. Het Hof is van oordeel dat de vaststelling dat daarvoor tijd is geweest, het Hof er niet van behoeft te weerhouden aan contra-indicaties (zoals bijvoorbeeld een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering) een zwaarder gewicht toe te kennen. Uit het dossier blijkt dat de verdachte met grote regelmaat in een auto rondreed met een vuurwapen. Dit maakt dat in de onderhavige zaak de enkele vaststelling dat dit die avond ook het geval was, niet zonder meer tot de conclusie kan leiden dat de verdachte dus voornemens was die avond de bewuste woning te beschieten. Bovendien is de verdachte blijkens het dossier vlak voor het schietincident bekogeld met stenen. Het Hof komt dan ook tot het oordeel dat hiermee aannemelijk is geworden dat de verdachte in een korte tijdspanne, namelijk kort na de bekogeling, heeft besloten tot schieten over te gaan, hetgeen een contra indicatie is voor het aannemen van voorbedachte raad. De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van de hem ten laste gelegde poging tot moord.

7.Kwalificatie

Het bewezenverklaarde van feit 3 en 4 levert op:
feit 3:
overtreding van een verbod, gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening, meermalen gepleegd,
strafbaar gesteld bij artikel 11 van deze Landsverordening.
feit 4, subsidiair:
poging tot doodslag, meermalen gepleegd,
strafbaar gesteld bij artikel 2:259 juncto artikel 1:119 van het Wetboek van Strafrecht van Aruba.

8.Oplegging van straf

Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte is te verwijten en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
In de maand mei 2017 heeft de verdachte iemand met de dood bedreigd. Het Hof rekent het verdachte aan dat hij verbaal geweld heeft gebruikt. De verdachte heeft door op deze wijze te handelen gevoelens van onrust, angst en onveiligheid bij het slachtoffer veroorzaakt.
De verdachte heeft het niet bij verbaal geweld gelaten en heeft in de nacht van 22 juni 2017 in een uitgaansgebied een man beschoten, waardoor diens dijbeenbot deels werd verbrijzeld. Enkele dagen later, op 27 juni 2017, heeft de verdachte een woning beschoten, terwijl de bewoners en een bezoeker zichtbaar in die woning aanwezig waren. De verdachte heeft met dit handelen in een kort tijdsbestek diverse malen de aanzienlijke kans aanvaard dat hij meerdere mensen van het leven zou beroven. Dat de slachtoffers niet dodelijk gewond zijn geraakt, mag een buitengewoon gelukkig toeval heten.
Slachtoffers van dergelijke misdrijven lijden vaak langdurig onder de lichamelijke en psychische gevolgen van een dergelijke traumatische gebeurtenis. De verdachte is bovendien geheel voorbij gegaan aan de gevoelens van onrust en onveiligheid die door dergelijk handelen in de samenleving worden veroorzaakt, daar het feiten zijn met een agressief en gewelddadig karakter, die zich op de openbare weg in een woonwijk en in het bijzijn van omstanders hebben voorgedaan.
Tevens heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan verboden wapen- en munitiebezit. Het voorhanden hebben van een pistool en munitie kan levensgevaarlijke situaties met zich brengen die zich in deze zaak ook hebben verwezenlijkt en behoort tot een categorie feiten die een ernstige inbreuk maakt op de rechtsorde. Hiertegen dient streng te worden opgetreden.
Op grond van het voorgaande kan niet worden volstaan met een andere straf dan die van een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming. Het Hof is voorts van oordeel dat aan de ernst van de feiten onvoldoende recht is gedaan met de in eerste aanleg opgelegde straf.
Op zich acht het Hof de eis van de procureur-generaal gerechtvaardigd, gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten en gelet op de straffen die voor soortgelijke feiten plegen te worden opgelegd voor recidivisten als de verdachte, ondanks het feit dat het Hof de verdachte vrijspreekt van de poging tot moord. Het Hof houdt echter in sterke mate rekening met de nog relatief jeugdige leeftijd van de verdachte, de zorgelijke ontwikkeling van zijn (crimineel) gedrag van jongs af aan en diens overige zorgelijke persoonlijke omstandigheden, zoals daarvan blijkt uit de diverse rapporten die zich in het dossier bevinden. Gelet hierop acht het Hof in dit geval een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren passend en geboden.
BESLISSING
Het Hof:
vernietigt het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg ten aanzien van de kwalificatie van het onder 3 en 4 bewezenverklaarde en ten aanzien van de opgelegde straf en de motivering daarvan, en doet in zoverre opnieuw recht;
kwalificeert het onder 3 en 4 bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
10 (tien) jaren;
bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
bevestigt het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg voor het overige, met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
Dit vonnis is gewezen door mrs. S.A. Carmelia, P.A.H. Lemaire en M.C.B. Hubben , leden van het Hof, bijgestaan door mr. B.G. Scheepbouwer, (zittings)griffier, en vervolgens op 21 december 2018 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba.
Mr. P.A.H. Lemaire is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
uitspraakgriffier: