In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, gewezen op 30 november 2017. De verdachte was vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde, maar veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden voor het onder 1 ten laste gelegde. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld, waarbij alleen de beslissingen ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde aan de orde zijn. Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal, mr. J. Spaans, en de argumenten van de verdachte en haar raadsman, mr. G. Hatzmann. De procureur-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het Hof heeft het vonnis waarvan beroep bevestigd, met uitzondering van de straf en de motivering daarvan. De verdachte had een aanzienlijke hoeveelheid goederen in haar woning, waarvan zij niet wist waar deze vandaan kwamen, in de nasleep van de orkaan Irma. Dit leidde tot de conclusie dat de verdachte wist of begreep dat de goederen van misdrijf afkomstig waren. Bij de strafoplegging heeft het Hof rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De raadsman pleitte voor een taakstraf in plaats van een gevangenisstraf, gezien de detentiecapaciteit en omstandigheden op Sint Maarten.
Het Hof heeft uiteindelijk besloten om een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, gecombineerd met een werkstraf van 90 uren, en een proeftijd. Het Hof benadrukt dat dergelijk gedrag niet toelaatbaar is en dat de straf moet dienen als waarschuwing voor anderen. De beslissing van het Hof is op 24 mei 2018 uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.