ECLI:NL:OGHACMB:2018:254

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
24 mei 2018
Publicatiedatum
19 februari 2019
Zaaknummer
H-108/2016 400.00013/14 en 300.00039/16
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba inzake mishandeling en vals verklaring

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, waarin de verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling. Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal, mr. J. Spaans, die heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte opnieuw zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden. De raadsvrouw van de verdachte heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden wegens schending van het vertrouwensbeginsel, maar het Hof heeft deze stelling verworpen. Het Hof heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is voor de tenlasteleggingen van vals verklaring en mishandeling zoals deze onder dagvaarding 400.00013/14 zijn geformuleerd. Het Hof heeft de verdachte vrijgesproken van deze feiten, maar heeft het feit van mishandeling onder dagvaarding 300.00039/16 bewezen verklaard. De verdachte heeft erkend de minderjarige [slachtoffer 1] enkele slagen te hebben gegeven met een PVC-pijp, wat heeft geleid tot pijn en letsel. Het Hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één dag, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van één dag.

Uitspraak

Zaaknummer: H-108/2016

Parketnummers: 400.00013/14 en 300.00039/16
Uitspraak: 24 mei 2018 Tegenspraak

Vonnis

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, zittingsplaats St. Eustatius van 5 juli 2016 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] [geboortejaar] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats] aan de [adres].
Hoger beroep
Het gerecht in eerste aanleg heeft de verdachte bij zijn vonnis ter zake van het onder dagvaarding 300.00039/16 ten laste gelegde en het onder dagvaarding 400.00013/14 als feit 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal,
mr. J. Spaans, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. B. Brooks, naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder dagvaarding 300.00039/16 ten laste gelegde en het onder dagvaarding 400.00013/14 als feit 1 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. Ten aanzien van het onder dagvaarding 400.00013/14 als feit 2 ten laste gelegde requireert de procureur-generaal tot ontslag van alle rechtsvervolging.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsvrouw heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden ten aanzien van het onder dagvaarding 400.00013/14 ten laste gelegde, wegens schending van het vertrouwensbeginsel. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat de feiten op deze dagvaarding – voor zover de verdachte weet – onvoorwaardelijk zijn geseponeerd. In ieder geval zijn aan hem geen voorwaarden voor sepot bekend gemaakt. De verdachte mocht er naar de meningvan de verdediging allereerst op vertrouwen dat hij voor deze feiten niet vervolgd zou worden. Voorts kan de verdachte niet worden vervolgd wegens het overtreden van voorwaarden waarvan hij het bestaan en de strekking niet kende en tot slot was ten tijde van de dagvaarding nog geen sprake van een onherroepelijke veroordeling voor een ander feit.
Het Hof overweegt dat uit het dossier niet is gebleken van concrete feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat de verdachte er op mocht vertrouwen dat er in het geheel geen vervolging meer zou plaatsvinden.. Dat er sprake was van een voorwaardelijk sepot valt op te maken uit de verklaring van de verdachte dat met betrekking tot het sepot aan hem een stuk is voorgelegd. Ook blijkt dit uit de straflijst van de verdachte, waarin staat aangegeven dat de zaak heeft geleid tot een voorwaardelijk sepot en dat deze beslissing aan de verdachte in persoon is uitgereikt op het parket op 10 januari 2014 om 15 :40 uur. Het had op de weg van de verdachte en diens raadsvrouw gelegen om zich te vergewissen van de strekking van dit stuk. Niet is gebleken dat het openbaar ministerie bij de verdachte het vertrouwen heeft gewekt dat zijn vervolging slechts zou kunnen worden ingesteld na een onherroepelijke veroordeling, en ook voor het overige vindt de stelling dat na een voorwaardelijk sepot vervolging slechts mogelijk zijn na een onherroepelijke veroordeling, geen steun in het recht. Het Hof verwerpt het beroep op niet-ontvankelijkheid.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het Hof (deels) tot andere beslissingen komt.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd
:
dagvaarding met parketnummer 300.00039/16
dat hij op of omstreeks 29 februari 2016, althans in of omstreeks de maand februari 2016, op het eiland Sint Eustatius, opzettelijk mishandelend een persoon genaamd [[slachtoffer 1] 1] (geboren op [geboortedatum] [geboortejaar]), (meermalen, althans eenmaal) met een PVC-buis althans een buis heeft geslagen en/of gestompt, waardoor voornoemd [slachtoffer 1] pijn heeft ondervonden en/of letsel heeft bekomen; (art 313 Wetboek van Strafrecht BES)
dagvaarding met parketnummer 400.00013/14
Feit 1
dat hij op of omstreeks 9 augustus 2013 op het eiland Saba, in het geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede/belofte vordert en/of daaraan rechtsgevolgen verbindt, schriftelijk persoonlijk, opzettelijk een valse verklaring onder ede/belofte heeft afgelegd, immers heeft hij, verdachte, toen en daarin een door hem, verdachte, schriftelijk op ambtsbelofte/eed opgemaakt proces-verbaal van aanhouding van 9 augustus 2013 opzettelijk valselijk, geheel of ten dele in strijd met de waarheid verklaard dat:
  • ‘de verdachte op mij begon af te lopen’ en/of
  • ‘de verdacht met zijn rechterhand, houdende de bos sleutels met uitstekende punten, in de richting naar mijn hood zwaaide’,
zulks terwijl de verklaring in het proces-verbaal voornoemd onder (ambts)ede en/of (ambts)belofte in een strafzaak ten nadele van de betrokkene [slachtoffer 2] is afgelegd en/of opgenomen en/of vastgelegd; (artikel 213 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht BES).
Feit 2
dat hij op of omstreeks 9 augustus 2013, althans in of omstreeks de maand augustus 2013, op het eiland Saba, opzettelijk mishandelend een persoon genaamd [slachtoffer 2] (meermalen, althans eenmaal) met kracht bij/tegen zijn arm en/of schouder heeft gegrepen en/of (vervolgens geduwd en/of gestompt, waardoor voornoemde [slachtoffer 2] pijn heeft ondervonden en/of letsel heeft bekomen; (art 313 Wetboek van Strafrecht BES)
Vrijspraak
Het Hof is van oordeel dat hetgeen onder dagvaarding 400.00013/14 als feit 1 en feit 2 aan de verdachte is ten laste gelegd, niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Het Hof overweegt daartoe als volgt.
Ten aanzien van feit 1: Het Hof is op grond van de inhoud van het dossier, hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen en de tijdens deze zitting getoonde camerabeelden tot het oordeel gekomen dat er onvoldoende bewijs is om de verdachte te veroordelen voor het opzettelijk opstellen van een valse verklaring ten laste van de aangever [slachtoffer 2]. De gedragingen van [slachtoffer 2], zoals door het Hof waargenomen, laten de mogelijkheid open dat de verdachte te goeder trouw tot de conclusies is gekomen die hij in zijn proces-verbaal heeft gerelateerd, zodat de verdachte van dit feit zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2: Het Hof is van oordeel dat de verdachte zich niet schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde mishandeling van de aangever [slachtoffer 2]. Op de camerabeelden is te zien dat de verdachte aangever een duw heeft gegeven. Niet is komen vast te staan dat als gevolg van deze duw bij de aangever pijn of letsel is opgetreden. De verdachte zal derhalve ook van dit feit worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het Hof acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder dagvaarding 300.00039/16 is ten laste gelegd, met dien verstande:
dagvaarding met parketnummer 300.00039/16
dat hij op
of omstreeks29 februari 2016,
althans in of omstreeks de maand februari 2016,op het eiland Sint Eustatius, opzettelijk mishandelend een persoon genaamd [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum] [geboortejaar]),
(meermalen
, althans eenmaal)met een PVC-buis
althans een buisheeft geslagen
en/of gestompt, waardoor voornoemd
e[slachtoffer 1] pijn heeft ondervonden en
/ofletsel heeft bekomen.
Het Hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Overneming van het door het gerecht in eerste aanleg gebezigde bewijs
Het Hof verenigt zich ten aanzien van voornoemd bewezen verklaard feit met de door het Gerecht in eerste aanleg ten aanzien van dit feit gemaakte selectie van de bewijsmiddelen. Het Hof neemt deze bewijsmiddelen dan ook over, verwijst daarnaar en legt deze ten grondslag aan zijn bewezenverklaring.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Bewijsoverwegingen
De verdachte heeft erkend dat hij de minderjarige [slachtoffer 1] enkele slagen heeft gegeven met een pvc-pijp en dat [slachtoffer 1] hierdoor een blauwe plek op het lichaam en een striem op zijn hand heeft gekregen. De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte geen opzet had op het mishandelen van [slachtoffer 1], doch dat deze slagen moeten worden gezien als pedagogische tikken, bedoeld om op verzoek van diens voogdes het gedrag van [slachtoffer 1] te corrigeren.
Het Hof verwerpt het verweer. De verdachte is niet de opvoeder van [slachtoffer 1]. Uit het dossier blijkt evenmin dat hij “in loco parentis” kon en mocht handelen. Wat hier ook van zij, het Hof is van oordeel dat de gedragingen van de verdachte, zoals door hem erkend en vervolgens bewezen verklaard, in ieder geval de grenzen van hetgeen rechtmatig en uit opvoedkundig oogpunt aanvaardbaar is, overschrijden. [slachtoffer 1] heeft door de gedragingen van de verdachte pijn en letsel opgelopen. Het Hof deelt niet de mening van de raadsvrouw dat een blauwe plek en/of een striem niet als letsel in de zin van artikel 313 Wetboek van Strafrecht BES kan worden gekwalificeerd. Het Hof acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het onder dagvaarding met parketnummer 300.00039/16 tenlastegelegde en
bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 313 van het Wetboek van Strafrecht BES. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf of maatregel wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte is te verwijten en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van een minderjarige. Het Hof rekent dit de verdachte aan. De verdachte, de minderjarige zelf en de getuigen verklaren echter eensluidend dat de verdachte de klappen in een kort tijdsbestek heeft uitgedeeld en dat de minderjarige wel enige, doch geen hevige pijn en letsel heeft ondervonden. Zonder aan de ernst van het feit af te doen, heeft het Hof deze omstandigheden meegewogen. Tevens heeft het Hof acht geslagen op het feit dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld en inzicht heeft getoond in het laakbare van zijn handelen. In hetgeen hiervoor is overwogen ziet het Hof aanleiding om te komen tot het opleggen van
een gevangenisstraf voor de duur van één dag, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van één dag.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is, behalve op het reeds aangehaalde wettelijke voorschrift, gegrond op de artikelen 17a en 17b, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het Hof:
- vernietigt het vonnis van het gerecht in eerste aanleg en doet opnieuw recht;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder dagvaarding 400.00013/14 als feit 1 en feit 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder dagvaarding 300.00039/16 tenlastegelegde feit heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
- kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van één dag;
- bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een
proeftijdvan
1 (één) dagaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mrs. D. Radder, G.C.C. Lewin en M.T. Paulides, leden van het Hof, bijgestaan door mr. B.G. Scheepbouwer, (zittings)griffier, en vervolgens op 24 mei 2018 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten.
uitspraakgriffier: