ECLI:NL:OGHACMB:2018:25

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
15 januari 2018
Publicatiedatum
19 februari 2018
Zaaknummer
LARCUR2017H00031
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing Gerecht inzake verzoek tot nakoming Landsverordening administratieve rechtspraak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Stichting Particulier Fonds Mountain View tegen een uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. De uitspraak van het Gerecht, gedaan op 14 maart 2017, betreft een verzoek van appellante om een vergoeding toe te kennen of om de minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning te dwingen gevolg te geven aan een eerdere uitspraak van 30 augustus 2016. Het Gerecht had in die eerdere uitspraak bepaald dat de minister binnen één maand moest beslissen op het bezwaar van appellante tegen de afwijzing van een bouwaanvraag. Appellante was het niet eens met de beslissing van het Gerecht en heeft hoger beroep ingesteld. Het Hof heeft de zaak behandeld op 2 november 2017, waarbij zowel appellante als de minister vertegenwoordigd waren door hun advocaten. Het Hof oordeelt dat er geen grond is voor doorbreking van het appelverbod, omdat appellante niet heeft aangetoond dat er een fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden. Het Hof verklaart zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 15 januari 2018.

Uitspraak

LARCUR2017H00031
Datum uitspraak: 15 januari 2018
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
de stichting Stichting Particulier Fonds Mountain View, gevestigd in Curaçao,
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 14 maart 2017 in zaak nr. 2016/80526, in het geding tussen:
appellante
en
de minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning.
Procesverloop
Bij uitspraak van 30 augustus 2016 heeft het Gerecht bepaald dat de minister binnen één maand moet beslissen op het door appellante gemaakte bezwaar tegen de ongedateerde beschikking waarbij een bouwaanvraag van appellante is afgewezen.
Bij uitspraak van 14 maart 2017 heeft het Gerecht het verzoek van appellante om met toepassing van artikel 98, eerste lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: de Lar) een vergoeding toe te kenen dan wel te bepalen dat de minister alsnog aan de uitspraak van 30 augustus 2016 gevolg geeft, afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft appellante hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 november 2017, waar appellante, vertegenwoordigd door S. Jansen en bijgestaan door mr. A.J. Henriquez, advocaat, en de minister, vertegenwoordigd door M. Jonker en mr. A.C. van Hoof, advocaat, zijn verschenen.
Overwegingen
De toepasselijke wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Tegen een beslissing van het Gerecht op een verzoek als bedoeld in artikel 98 van de Lar staat ingevolge artikel 75, eerste lid, van die wet geen hoger beroep open.
Voor doorbreking van het appelverbod kan aanleiding bestaan indien het Gerecht buiten het toepassingsgebied van artikel 98 is getreden of dit artikel ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten, dan wel bij de behandeling van de zaak een zo fundamenteel rechtsbeginsel heeft geschonden, dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken.
Appellante betoogt dat het Gerecht de brief van de minister van 26 oktober 2016 ten onrechte als beslissing op bezwaar heeft aangemerkt en daaraan eveneens ten onrechte de conclusie heeft verbonden dat daarmee gevolg is gegeven aan de in de uitspraak van 30 augustus 2016 gegeven opdracht opnieuw op bezwaar te beslissen. Van een eerlijke en onpartijdige behandeling van het verzoek als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden kan dan ook niet worden gesproken. Voorts heeft de Hoge Raad (arrest van 14 april 1989; ECLI:NL:HR:1989) overwogen dat in bepaalde gevallen een wetsbepaling buiten toepassing kan worden gelaten op de grond dat toepassing van die bepaling in verband met de door de wetgever daarin niet verdisconteerde omstandigheden in strijd zou komen met een fundamenteel rechtsbeginsel. In dit geval is het oordeel van het Gerecht een niet verdisconteerde omstandigheid als vorenbedoeld (zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 augustus 2001; ECLI:NL:RVS:AS3827), aldus appellant.
4.1. De enkele omstandigheid dat appellante zich niet kan verenigen met de door het Gerecht gegeven beslissing op haar verzoek biedt geen grond voor doorbreking van het appelverbod. Appellante heeft voorts niet onderbouwd welk zo fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden, dat niet meer kan worden gesproken van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak.
5. Het Hof is onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
7.
Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
verklaartzich
onbevoegdom van het hoger beroep kennis te nemen.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Saleh, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier.
w.g. Saleh
voorzitter
w.g. Beerse
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2018
Verzonden: 15 januari 2018
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,
BIJLAGE

Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden

Artikel 6
1. Bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging heeft eenieder recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld. De uitspraak moet in het openbaar worden gewezen maar de toegang tot de rechtszaal kan aan de pers en het publiek worden ontzegd, gedurende de gehele terechtzitting of een deel daarvan, in het belang van de goede zeden, van de openbare orde of nationale veiligheid in een democratische samenleving, wanneer de belangen van minderjarigen of de bescherming van het privé leven van procespartijen dit eisen of, in die mate als door de rechter onder bijzondere omstandigheden strikt noodzakelijk wordt geoordeeld, wanneer de openbaarheid de belangen van een behoorlijke rechtspleging zou schaden.

Landsverordening administratieve rechtspraak

Artikel 75
1. Tegen de uitspraken van het Gerecht, bedoeld in de artikelen 49, 52, 80, tenzij het verzet gegrond is verklaard, en 95, staat voor alle partijen hoger beroep open op het Hof.
Artikel 98
1. Indien een kennisgeving zonder mededeling of geen kennisgeving als bedoeld in artikel 97, eerste lid, is gedaan, kunnen de andere partijen zich tot het Gerecht wenden met het verzoek om te bepalen dat het bestuursorgaan alsnog aan de uitspraak van het Gerecht gevolg geeft.