Overwegingen
De toepasselijke wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
De twv voor de vreemdeling is aangevraagd voor de functie bij appellante van nailtechnician. Aan de beschikking van 19 oktober 2017 heeft de minister ten grondslag gelegd dat de aanvraag op de voet van artikel 6, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit arbeid vreemdelingen (het Uitvoeringsbesluit) is afgewezen, omdat appellante zowel bij het melden van de vacature als in de lokaal geplaatste advertentie heeft vermeld dat voor de functie enige werkervaring is vereist. Tijdens de hoorzitting in bezwaar is door appellante toegelicht dat tussen de drie en de vijf jaar werkervaring is vereist (de werkervaringseis). Bij het indienen van de aanvraag zijn geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat de vreemdeling daaraan voldoet. Tijdens de hoorzitting in bezwaar heeft appellante verklaard dat voor de werkervaring van de vreemdeling dient te worden afgegaan op het feit dat de echtgenote van de eigenaar van appellante bekend is met de vreemdeling. Deze referentie komt niet uit objectieve bron en is niet nader gespecificeerd of onderbouwd. Aldus heeft appellante niet aangetoond dat de vreemdeling beschikt over de door appellante zelf gestelde werkervaringseis, aldus de minister.
Het Gerecht heeft overwogen dat uit de door appellante aan de minister verstrekte stukken niet op objectieve wijze valt op te maken dat de vreemdeling aan de werkervaringseis voldoet. De verklaringen van de eigenaar van appellante en de verklaring van de vreemdeling zelf over de door haar opgedane werkervaring kunnen niet dienen als objectieve onderbouwing van de door appellante zelf gestelde werkervaringseis. De minister heeft derhalve terecht de weigeringsgrond van artikel 6, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit toegepast, aldus het Gerecht.
Appellante betoogt dat het Gerecht niet heeft onderkend dat de minister de afwijzing van de aanvraag op de voet van artikel 6, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit ondeugdelijk heeft gemotiveerd. Appellante heeft aangetoond dat zij over de vereiste kwalificaties beschikt. Eerst bij de beschikking van 19 oktober 2017 heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat bewijsstukken nodig zijn, zonder dat hij inzichtelijk heeft gemaakt welke informatie en/of documenten noodzakelijk zijn. In bezwaar en beroep is gesteld dat de echtgenote van de eigenaar van appellante persoonlijk bekend is met de werkervaring van appellante. Dit wordt ondersteund door de overgelegde “Application for Confirmation”, waarin de vreemdeling bevestigt dat zij sinds 2012 als nagelmaker en kapster heeft gewerkt. Er is derhalve objectief komen vast te staan dat de vreemdeling over de vereiste kwalificaties en werkervaring beschikt, aldus appellante.
In het verweerschrift in hoger beroep heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat niet ter discussie staat dat de vreemdeling over de vereiste opleiding en het vereiste vakdiploma beschikt. In dit geding is uitsluitend aan de orde of de vreemdeling aan de werkervaringseis voldoet. De vereiste werkervaring is door appellante zelf in de vacaturemelding gesteld op nul tot vijf jaar. In de lokaal geplaatste advertentie is vermeld dat de sollicitant over werkervaring in het betrokken vakgebied moet beschikken. Omdat aldus niet duidelijk was welke werkervaring volgens appellante voor de functie is vereist, is appellante tijdens de hoorzitting in bezwaar gevraagd dit te verduidelijken. Hierop is door appellante verklaard dat drie tot vijf jaar werkervaring is vereist en de betrokken werknemer direct inzetbaar moet zijn zonder te worden opgeleid. Op grond van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder f, van het Uitvoeringsbesluit, is het aan de werkgever om uit objectieve bron afkomstige bewijsstukken te verstrekken aangaande de op de vreemdeling betrekking hebbende ervaring. De verklaring van de vreemdeling zelf en de verklaring van de echtgenote van de eigenaar van appellante zijn niet afkomstig uit objectieve bron. Aldus is heeft appellante niet aangetoond dat de vreemdeling aan de door appellante gestelde werkervaringseis voldoet, aldus de minister.
Appellante heeft op het formulier van 4 november 2016 waarbij de vacature voor de functie door appellante bij de minister is gemeld ingevuld dat geen opleiding voor de functie beschikbaar is en voor de vervulling van de functie nul tot vijf jaar werkervaring is vereist. Voorts is in de vacature-advertentie vermeld dat werkervaring als nailtechnician is vereist. Derhalve was ten tijde van de aanvraag het vereiste van werkervaring reeds door appellante zelf gesteld en lag het op haar weg om op de voet van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder f, van het Uitvoeringsbesluit, bij de aanvraag bewijsstukken aangaande de op de vreemdeling betrekking hebbende werkervaring over te leggen. Dat appellante in bezwaar desgevraagd heeft verduidelijkt dat voor de functie een werkervaring van drie tot vijf jaar is vereist, maakt dit niet anders. De werkervaringseis is door appellante zelf gesteld, zodat zij reeds ten tijde van de aanvraag wist dan wel behoorde te weten dat zij bewijsstukken moet overleggen waaruit blijkt dat de vreemdeling daaraan voldoet. Het Gerecht heeft terecht overwogen dat de verklaring van de vreemdeling zelf over haar werkervaring en de verklaring van de echtgenote van de eigenaar van appellante niet verifieerbaar zijn aan de hand van objectieve gegevens en derhalve niet kunnen dienen als bewijs dat de vreemdeling aan de door appellante gestelde werkervaringseis voldoet. Het Gerecht heeft terecht geoordeeld dat gezien het vorenstaande de minister de aanvraag terecht met toepassing van artikel 6, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit heeft afgewezen.
Het betoog faalt.
Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing