ECLI:NL:OGHACMB:2018:245

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
12 november 2018
Publicatiedatum
2 januari 2019
Zaaknummer
SXM2018H00053
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing tewerkstellingsvergunning op basis van werkervaringseisen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een werkgever, gevestigd in Sint Maarten, tegen de afwijzing van een aanvraag voor een tewerkstellingsvergunning (twv) voor een vreemdeling. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Volksgezondheid, Sociale Ontwikkeling en Arbeid, omdat de werkgever niet kon aantonen dat de vreemdeling voldeed aan de door de werkgever zelf gestelde werkervaringseisen. De minister had eerder, op 26 april 2017, de aanvraag afgewezen en het bezwaar van de werkgever ongegrond verklaard op 19 oktober 2017. Het Gerecht in eerste aanleg had op 29 maart 2018 het beroep van de werkgever tegen deze afwijzing eveneens ongegrond verklaard. De werkgever stelde dat de minister de afwijzing niet deugdelijk had gemotiveerd en dat zij over de vereiste kwalificaties beschikte. Tijdens de hoorzitting in hoger beroep op 1 oktober 2018 werd de zaak behandeld, waarbij de werkgever werd vertegenwoordigd door de eigenaar en een advocaat, en de minister door een andere advocaat.

Het Hof oordeelde dat de werkgever niet voldoende bewijs had geleverd dat de vreemdeling voldeed aan de werkervaringseisen. De werkgever had gesteld dat de vreemdeling tussen de drie en vijf jaar werkervaring had, maar de minister had terecht opgemerkt dat de verklaringen van de eigenaar en de vreemdeling zelf niet als objectief bewijs konden dienen. De werkgever had de werkervaringseis zelf gesteld en was verantwoordelijk voor het overleggen van objectieve bewijsstukken. Het Hof bevestigde de uitspraak van het Gerecht en verklaarde het hoger beroep ongegrond, zonder aanleiding voor proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 12 november 2018.

Uitspraak

SXM2018H00053
Datum uitspraak: 12 november 2018
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[Appellante], gevestigd in Sint Maarten,
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten van 19 maart 2018 in zaak nr. LAR 659/2017, in het geding tussen:
appellante
en
de minister van Volksgezondheid, Sociale Ontwikkeling en Arbeid.
Procesverloop
Bij beschikking van 26 april 2017 heeft de minister een aanvraag van appellante om haar een tewerkstellingsvergunning (twv) te verlenen voor de vreemdeling [naam] afgewezen.
Bij beschikking van 19 oktober 2017 heeft de minister het door appellante daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 maart 2018 heeft het Gerecht het door appellante daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellante hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 oktober 2018, waar appellante, vertegenwoordigd door [naam], eigenaar van appellante, vergezeld door [naam], bijgestaan door mr. P.H. Bruns, advocaat, en de minister, vertegenwoordigd door mr. A.O. Muller, advocaat, zijn verschenen.
Overwegingen
De toepasselijke wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
De twv voor de vreemdeling is aangevraagd voor de functie bij appellante van nailtechnician. Aan de beschikking van 19 oktober 2017 heeft de minister ten grondslag gelegd dat de aanvraag op de voet van artikel 6, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit arbeid vreemdelingen (het Uitvoeringsbesluit) is afgewezen, omdat appellante zowel bij het melden van de vacature als in de lokaal geplaatste advertentie heeft vermeld dat voor de functie enige werkervaring is vereist. Tijdens de hoorzitting in bezwaar is door appellante toegelicht dat tussen de drie en de vijf jaar werkervaring is vereist (de werkervaringseis). Bij het indienen van de aanvraag zijn geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat de vreemdeling daaraan voldoet. Tijdens de hoorzitting in bezwaar heeft appellante verklaard dat voor de werkervaring van de vreemdeling dient te worden afgegaan op het feit dat de echtgenote van de eigenaar van appellante bekend is met de vreemdeling. Deze referentie komt niet uit objectieve bron en is niet nader gespecificeerd of onderbouwd. Aldus heeft appellante niet aangetoond dat de vreemdeling beschikt over de door appellante zelf gestelde werkervaringseis, aldus de minister.
Het Gerecht heeft overwogen dat uit de door appellante aan de minister verstrekte stukken niet op objectieve wijze valt op te maken dat de vreemdeling aan de werkervaringseis voldoet. De verklaringen van de eigenaar van appellante en de verklaring van de vreemdeling zelf over de door haar opgedane werkervaring kunnen niet dienen als objectieve onderbouwing van de door appellante zelf gestelde werkervaringseis. De minister heeft derhalve terecht de weigeringsgrond van artikel 6, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit toegepast, aldus het Gerecht.
Appellante betoogt dat het Gerecht niet heeft onderkend dat de minister de afwijzing van de aanvraag op de voet van artikel 6, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit ondeugdelijk heeft gemotiveerd. Appellante heeft aangetoond dat zij over de vereiste kwalificaties beschikt. Eerst bij de beschikking van 19 oktober 2017 heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat bewijsstukken nodig zijn, zonder dat hij inzichtelijk heeft gemaakt welke informatie en/of documenten noodzakelijk zijn. In bezwaar en beroep is gesteld dat de echtgenote van de eigenaar van appellante persoonlijk bekend is met de werkervaring van appellante. Dit wordt ondersteund door de overgelegde “Application for Confirmation”, waarin de vreemdeling bevestigt dat zij sinds 2012 als nagelmaker en kapster heeft gewerkt. Er is derhalve objectief komen vast te staan dat de vreemdeling over de vereiste kwalificaties en werkervaring beschikt, aldus appellante.
In het verweerschrift in hoger beroep heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat niet ter discussie staat dat de vreemdeling over de vereiste opleiding en het vereiste vakdiploma beschikt. In dit geding is uitsluitend aan de orde of de vreemdeling aan de werkervaringseis voldoet. De vereiste werkervaring is door appellante zelf in de vacaturemelding gesteld op nul tot vijf jaar. In de lokaal geplaatste advertentie is vermeld dat de sollicitant over werkervaring in het betrokken vakgebied moet beschikken. Omdat aldus niet duidelijk was welke werkervaring volgens appellante voor de functie is vereist, is appellante tijdens de hoorzitting in bezwaar gevraagd dit te verduidelijken. Hierop is door appellante verklaard dat drie tot vijf jaar werkervaring is vereist en de betrokken werknemer direct inzetbaar moet zijn zonder te worden opgeleid. Op grond van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder f, van het Uitvoeringsbesluit, is het aan de werkgever om uit objectieve bron afkomstige bewijsstukken te verstrekken aangaande de op de vreemdeling betrekking hebbende ervaring. De verklaring van de vreemdeling zelf en de verklaring van de echtgenote van de eigenaar van appellante zijn niet afkomstig uit objectieve bron. Aldus is heeft appellante niet aangetoond dat de vreemdeling aan de door appellante gestelde werkervaringseis voldoet, aldus de minister.
Appellante heeft op het formulier van 4 november 2016 waarbij de vacature voor de functie door appellante bij de minister is gemeld ingevuld dat geen opleiding voor de functie beschikbaar is en voor de vervulling van de functie nul tot vijf jaar werkervaring is vereist. Voorts is in de vacature-advertentie vermeld dat werkervaring als nailtechnician is vereist. Derhalve was ten tijde van de aanvraag het vereiste van werkervaring reeds door appellante zelf gesteld en lag het op haar weg om op de voet van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder f, van het Uitvoeringsbesluit, bij de aanvraag bewijsstukken aangaande de op de vreemdeling betrekking hebbende werkervaring over te leggen. Dat appellante in bezwaar desgevraagd heeft verduidelijkt dat voor de functie een werkervaring van drie tot vijf jaar is vereist, maakt dit niet anders. De werkervaringseis is door appellante zelf gesteld, zodat zij reeds ten tijde van de aanvraag wist dan wel behoorde te weten dat zij bewijsstukken moet overleggen waaruit blijkt dat de vreemdeling daaraan voldoet. Het Gerecht heeft terecht overwogen dat de verklaring van de vreemdeling zelf over haar werkervaring en de verklaring van de echtgenote van de eigenaar van appellante niet verifieerbaar zijn aan de hand van objectieve gegevens en derhalve niet kunnen dienen als bewijs dat de vreemdeling aan de door appellante gestelde werkervaringseis voldoet. Het Gerecht heeft terecht geoordeeld dat gezien het vorenstaande de minister de aanvraag terecht met toepassing van artikel 6, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit heeft afgewezen.
Het betoog faalt.
Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
bevestigtde aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Saleh, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier.
w.g. Saleh
voorzitter
w.g. Beerse
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2018
BIJLAGE

Landsverordening arbeid vreemdelingen

Artikel 2
1. Het is een werkgever verboden een vreemdeling arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
Artikel 8
1. een tewerkstellingsvergunning wordt geweigerd:
a. (…);
b. (…);
c. (…);
d. (…);
e. (…);
f. op andere bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, vast te stellen gronden.

Uitvoeringsbesluit arbeid vreemdelingen

Artikel 3
2. Bij de aanvraag dienen door de werkgever de volgende documenten te worden overgelegd:
a. (…);
b. (…);
c. (…);
d. (…);
e. (…);
f. afschriften van de op de vreemdeling betrekking hebbende diploma’s en getuigschriften alsook van bewijsstukken aangaande de op hem betrekking hebbende kwalificaties en ervaring, bedoeld in het eerste lid onderdeel e;
g. (…);
h. (…);
i. (…).
Artikel 6 specialisatie, vakbekwaamheid; moratorium
3. Een tewerkstellingsvergunning wordt voorts geweigerd indien niet door de werkgever is aangetoond dat de vreemdeling beschikt over de kwalificaties, diploma’s, getuigschriften of ervaring die, volgens opgave van de werkgever, vereist zijn voor het verrichten van de arbeid.