ECLI:NL:OGHACMB:2018:233

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
8 mei 2018
Publicatiedatum
2 januari 2019
Zaaknummer
BON2018H00018
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd en belangenafweging

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een Colombiaanse appellante, geboren op 10 januari 1996, die op zesjarige leeftijd met haar ouders naar Bonaire is verhuisd. Haar verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, die geldig was van 1 juli 2011 tot 1 juli 2016, is op 14 december 2016 niet verlengd door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De staatssecretaris beroept zich op artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet toelating en uitzetting BES (Wtu BES) en artikel 5.45, eerste lid, aanhef, van het Besluit toelating en uitzetting BES (Btu BES), waarbij hij stelt dat appellante niet voldoet aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, omdat haar verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet meer geldig was op het moment van de aanvraag.

Appellante betwist deze afwijzing en stelt dat de staatssecretaris geen belangenafweging heeft gemaakt, wat volgens haar in strijd is met artikel 9, eerste lid, van de Wtu BES. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie oordeelt dat de staatssecretaris inderdaad in strijd heeft gehandeld met de wet door geen belangenafweging te maken. Het Hof vernietigt de eerdere uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire en de beschikking van de staatssecretaris van 18 november 2016. Het Hof besluit zelf in de zaak te voorzien en verleent appellante met terugwerkende kracht tot 1 juli 2016 een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd.

Daarnaast wordt de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan appellante. De uitspraak is gedaan op 8 mei 2018 en is openbaar gemaakt op dezelfde datum.

Uitspraak

WARBON2017H00018
Datum uitspraak: 8 mei 2018
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[Appellante], wonend op Bonaire,
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, zittingsplaats Bonaire van 24 augustus 2017 in zaak nr. BON201600043 in het geding tussen:
appellante
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
(thans: Justitie en Veiligheid).
Procesverloop
Bij beschikking van 18 november 2016 heeft de staatssecretaris een aanvraag van appellante om haar een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd te verlenen afgewezen.
Bij uitspraak van 24 augustus 2017 heeft het Gerecht het door appellante daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellante hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 april 2018, waar appellante, bijgestaan door mr. M. Bijkerk, advocaat, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door L.E. Pikeri, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst Caribisch Nederland, zijn verschenen.
Overwegingen
Appellante voert aan dat het hogerberoepschrift zich richt tegen de aangevallen uitspraak in volle omvang en dat de gehele argumentatie in eerste aanleg wordt ingelast in het hoger beroep.
1.1. In hoger beroep is de aangevallen uitspraak voorwerp van geschil. Het zich richten tegen de aangevallen uitspraak in volle omvang en het inlassen in het hoger beroep van de in eerste aanleg aangevoerde argumentatie, zonder dat daarbij wordt gemotiveerd waarom het Gerecht niet tot het door hem gegeven oordeel heeft kunnen komen, kan niet leiden tot gegrondbevinding van het hoger beroep.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet administratieve rechtspraak BES, kan beroep worden ingesteld ter zake dat de beschikking in strijd is met een algemeen verbindend voorschrift.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Wet toelating en uitzetting BES (Wtu BES) kan de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd door de staatssecretaris worden geweigerd:
a. indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd is aangevraagd;
b. met het oog op de openbare orde of het algemeen belang, waaronder economische redenen mede worden begrepen;
c. indien niet kan worden aangetoond dat degene voor wie toelating wordt verzocht over voldoende middelen van bestaan zal beschikken.
Ingevolge artikel 5.45, eerste lid, aanhef, van het Besluit toelating en uitzetting BES (Btu BES) wordt de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd verleend indien de vreemdeling direct voorafgaand aan de aanvraag of op het moment van de beslissing op de aanvraag gedurende een ononderbroken periode van tenminste vijf jaren houder is van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor een niet-tijdelijk doel.
2. Appellante is geboren op 10 januari 1996 en heeft de Colombiaanse nationaliteit. Op zesjarige leeftijd is zij met haar ouders op Bonaire komen wonen. De aan haar verleende verblijfsvergunning voor bepaalde tijd met als doel verblijf bij ouders was geldig van 1 juli 2011 tot 1 juli 2016.
Op 14 december 2016 heeft zij een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. De staatssecretaris heeft deze aanvraag afgewezen met toepassing van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wtu BES, gelezen in samenhang met artikel 5.45, eerste lid, aanhef, van het Btu BES. Nu de aanvraag is ingediend op 14 december 2016 was appellante niet direct voorafgaand aan deze aanvraag houder van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, zoals artikel 5.45, eerste lid, aanhef, van het Btu BES vereist. De geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd was immers op 1 juli 2016 verstreken.
3. Appellante betoogt dat het Gerecht niet heeft onderkend dat geen van de in artikel 9, eerste lid, van de Wtu BES opgenomen weigeringsgronden zich in dit geval voordoet en de minister artikel 5.45, eerste lid, aanhef, van het Btu BES niet mag gebruiken om een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd te weigeren.
3.1. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat artikel 5.45, eerste lid, aanhef, van het Btu BES, hem tot weigering van de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd verplicht, indien de daar bedoelde situatie zich voordoet en dat voor een belangenafweging geen plaats is. Dusdoende handelt de staatssecretaris in strijd met artikel 9, eerste lid, van de Wtu BES. Ingevolge laatstgenoemde bepaling, neergelegd in de wet in formele zin, moet de staatssecretaris bij de weigering van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd een belangenafweging verrichten. Deze door de wet in formele zin vereiste belangenafweging kan niet in gedelegeerde wetgeving ongedaan worden gemaakt, in die zin dat in het geheel geen belangenafweging wordt vereist.
Het betoog slaagt.
4. Het hoger beroep is gegrond. Hetgeen voor het overige in het hogerberoepschrift is aangevoerd behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. De beschikking van 18 november 2016 moet eveneens worden vernietigd wegens strijd met artikel 9, eerste lid, van de Wtu BES.
5. Het Hof ziet, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, aanleiding zelf in de zaak te voorzien. De staatssecretaris heeft ter zitting verklaard dat geen van de weigeringsgronden van artikel 9, eerste lid, van de Wtu BES zich in dit geval voordoet. Het Hof ziet hierin aanleiding te bepalen dat de staatssecretaris aan appellante een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd verleent en verstrekt, met terugwerkende kracht tot 1 juli 2016.
6. De staatssecretaris dient in de proceskosten te worden veroordeeld.
7.
Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
I.
verklaarthet hoger beroep
gegrond;
II.
vernietigtde uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, zittingsplaats Bonaire, van 24 augustus 2017 in zaak nr. BON201600043;
III.
verklaarthet in die zaak ingestelde beroep
gegrond;
IV.
vernietigtde beschikking van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 18 november 2016 (CRV-nummer: FMSCRV2009417/3);
V.
bepaaltdat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan appellante een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd verleent en verstrekt, met terugwerkende kracht tot 1 juli 2016;
VI.
bepaaltdat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde beschikking;
VII.
veroordeeltde staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij appellante in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van USD 1.564,00 (zegge: vijftientienhonderdvierenzestig dollar), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII.
gelastdat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan appellante het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van USD 252,00 (zegge: tweehonderd tweeënvijftig dollar) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Saleh, voorzitter, en mr. J.E.M. Polak en mr. H.G. Lubberdink, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier.
w.g. Saleh
voorzitter
w.g. Beerse
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2018
Verzonden: 8 mei 2018
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,