In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba. De zaak betreft een schuldbekentenis van US$ 110.000,- die [appellant] heeft getekend in het kader van een samenwerkingsovereenkomst met [geïntimeerde] voor de import en verkoop van vuurwerk in Aruba. De samenwerkingsovereenkomst, die op 20 augustus 2013 is getekend, voorzag in financiële compensatie voor de diensten van [appellant] en de verdeling van de opbrengsten van de verkoop. De verkoop vond echter niet plaats zoals gepland, omdat het vuurwerk te laat arriveerde. [geïntimeerde] heeft [appellant] onder druk gezet om de schuldbekentenis te ondertekenen, wat door [appellant] wordt betwist. Hij beroept zich op overmacht en misbruik van omstandigheden. Het Hof oordeelt dat de schuldbekentenis niet kan worden gehandhaafd, omdat er geen sprake is van een vaststellingsovereenkomst en de omstandigheden waaronder de schuldbekentenis is getekend onaanvaardbaar zijn. Het Hof vernietigt het bestreden vonnis in conventie en wijst de vordering van [geïntimeerde] tot betaling van US$ 110.000,- af. De vordering van [geïntimeerde] tot betaling van US$ 14.310,- wordt echter toegewezen, omdat [appellant] dit bedrag heeft achtergehouden. Het Hof compenseert de proceskosten in eerste aanleg en veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het hoger beroep.