ECLI:NL:OGHACMB:2018:219

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
13 november 2018
Publicatiedatum
27 december 2018
Zaaknummer
AR72273/15 - AR72754/15 - AR73294/15 - CUR2018H00099
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aansprakelijkheid arbiter en advocaat in arbitrageprocedure

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Artsenlab N.V. en andere appellanten tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. De appellanten hebben in hoger beroep grieven ingediend tegen de beslissingen van de arbiter, [geïntimeerde sub 1], en de advocaat, [geïntimeerde sub 2], die hen vertegenwoordigde in een arbitrageprocedure. De kern van het geschil betreft de vraag of de arbiter en de advocaat onrechtmatig hebben gehandeld, wat zou leiden tot aansprakelijkheid voor de schade die de appellanten hebben geleden. De procedure begon met een akte van hoger beroep op 24 oktober 2016, waarbij de appellanten grieven hebben voorgedragen. Gedurende de procedure zijn er verschillende verzoeken tot wraking ingediend tegen de arbiter, die door het Hof zijn afgewezen. De feiten van de zaak zijn complex en omvatten onder andere de oprichting van een vennootschap onder firma, de beëindiging daarvan, en de daaropvolgende arbitrage. Het Hof heeft de grieven van de appellanten verworpen en het bestreden vonnis bevestigd, waarbij het Hof oordeelde dat er geen sprake was van onrechtmatig handelen door de arbiter of de advocaat. De appellanten zijn hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten van de geïntimeerden.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2018
Registratienummers: AR72273/15 - AR72754/15 - AR73294/15 - CUR2018H00099
Uitspraak: 13 november 2018
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
VONNIS
in de gevoegde zaken van:
1. de naamloze vennootschap
ARTSENLAB N.V.
gevestigd in Curaçao,
2.
[APPELLANT SUB 2]
wonend in Curaçao,
gemachtigde: mr. R.E. Martis
oorspronkelijk eisers, thans appellanten,
tegen
1.
[GEÏNTIMEERDE SUB 1]
wonend in Nederland,
gemachtigde: nr. R. Bergman,
2.
[GEÏNTIMEERDE SUB 2]
wonend in Curaçao,
procederend in persoon,
3.
[GEÏNTIMEERDE SUB 3]
wonend in Curaçao,
gemachtigden: mrs. M. Steward en D.M. Suarez,
oorspronkelijk gedaagden, thans geïntimeerden.
Appellanten worden hierna gezamenlijk Artsenlab c.s. genoemd. Afzonderlijk worden partijen hierna Artsenlab, [appellant sub 2], [geïntimeerde sub 1], [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 3] genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij akte van hoger beroep van 24 oktober 2016 is Artsenlab c.s. in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 26 september 2016 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (verder: het Gerecht). Gelijktijdig heeft Artsenlab c.s. grieven voorgedragen. Bij e-mail van
27 oktober 2017 heeft de gemachtigde van Artsenlab c.s. om het horen van vier getuigen verzocht.
1.2 [
geïntimeerde sub 1], [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 3] hebben ieder een memorie van antwoord ingediend.
1.3
Op 5 en 6 januari 2018 heeft [geïntimeerde sub 3] nog nadere producties overgelegd. Op 5 januari 2018 heeft ook Artsenlab c.s. nadere producties ingediend. Op 10 januari 2018 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Met uitzondering van [geïntimeerde sub 1], die werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, zijn partijen verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden. Eveneens aanwezig waren M. [appellant sub 2] en G. [appellant sub 2].
Mr. Martis heeft gepleit aan de hand van een pleitnota. [appellant sub 2] heeft ten aanzien van ieder van de geïntimeerden eveneens een pleitnotitie overgelegd.
1.4
Bij separate aktes van 8 februari 2018 hebben geïntimeerden gereageerd op de door Artsenlab c.s. en mr. Martis overgelegde pleitnotities.
1.5
Op 28 mei 2018 heeft Artsenlab c.s. een verzoek ingediend tot wraking van mr. Carmelia. Bij beschikking van 5 oktober 2018 heeft het Hof Artsenlab c.s. in dat verzoek niet-ontvankelijk verklaard.
1.6
Op 11 oktober 2018 heeft Artsenlab c.s. een verzoek ingediend tot wraking van mrs. Fehmers, Carmelia en Meijer. Bij beschikking van 9 november 2018 heeft het Hof Artsenlab c.s. dat verzoek afgewezen.
1.7
Vonnis is nader bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1
De naamloze vennootschappen Artsenlab N.V., Dynamic Lab Consultants N.V., Repromed N.V. en Toxi-Med Curaçao N.V. hebben op 1 juli 2004 de vennootschap onder firma VOF Laboratorio de Medicos opgericht (hierna: de VOF). Dynamic Lab Consultants N.V., Repromed N.V. en Toxi-Med Curaçao N.V. worden hierna gezamenlijk (ook) aangeduid als Dynamic c.s. Artikel 6 lid 2 van de statuten van de VOF bepaalt onder meer dat voor het optreden in rechte de medewerking van alle andere vennoten vereist is.
2.2
Artikel 24 lid 1 van de statuten bepaalt dat alle geschillen welke tussen partijen mochten ontstaan betreffende de uitleg der bepalingen van het contract, of in welke vorm ook ter zake van deze vennootschap, allereerst aan een mediator worden voorgelegd en dat, voor zover er dan nog geschillen blijven, deze alleen en uitsluitend in hoogste ressort worden beslist door drie scheidsmannen, die bevoegd zijn recht te spreken als goede mannen naar billijkheid. Artikel 24 lid 5 bepaalt: “indien een of meer van de vennoten zich totaal niet kan verenigen met de uitspraak van de scheidsmannen, is/zijn deze vrij zich tot het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, te wenden voor beslechting van het geschil.”
2.3
Aan de VOF kwam per 17 november 2006 een einde. Met het oog op de vereffening van het vermogen heeft eerst mediation plaatsgevonden, maar toen dat niet tot resultaat leidde heeft [geïntimeerde sub 3], die optrad als advocaat van Artsenlab, mede namens Dynamic c.s. zich bij brief van 21 oktober 2009 tot het Arbitrage Instituut van de Nederlandse Antillen en Aruba (hierna: AINAA) gericht met het verzoek [geïntimeerde sub 1], destijds rechter in het Hof, te benaderen met de vraag of hij als derde arbiter zou kunnen toetreden en het voorzitterschap op zich zou willen nemen. Dynamic c.s. werd bijgestaan door [geïntimeerde sub 2] als advocaat.
2.4
Artsenlab en Dynamic c.s. hadden beiden ieder reeds een arbiter benoemd. Naderhand is op voorstel van het AINAA besloten dat zou worden volstaan met één arbiter, namelijk [geïntimeerde sub 1]. Bij akte van compromis van 30 maart 2010 is [geïntimeerde sub 1] tot arbiter benoemd.
2.5
Deze akte van compromis bestaat uit vijf pagina’s, met op elke pagina in de rechterbovenhoek de aanduiding “CONCEPT SBA 30/03/201”. In de kop is als “ondergetekende Partij” sub C de VOF vermeld, met de aanduidingen: “(in liquidatie)” en: “gemachtigde: mr. [geïntimeerde sub 2]”. Op de pagina’s 1 tot en met 4 zijn rondom de aanduiding “CONCEPT SBA 30/03/201” vijf parafen geplaatst, waaronder die van [appellant sub 2], en is die aanduiding doorgekruist. De pagina’s 1 tot en met 3 zijn ook in de rechterhoek voorzien van vijf parafen, waaronder die van [appellant sub 2]. Op pagina 4 zijn vijf handtekeningen geplaatst op stippellijntjes, namelijk die van [appellant sub 2], die van de advocaat [geïntimeerde sub 3], die [appellant sub 2] bijstond, en die van de directeuren van Dynamic c.s. Op pagina 5 staat ook de aanduiding “CONCEPT SBA 30/03/201” en verder een stippellijntje, blijkens het onderschrift bedoeld voor een namens de VOF te zetten handtekening. Op pagina 5 staat geen handtekening of paraaf. Op die pagina is de aanduiding “CONCEPT SBA 30/03/201” niet doorgekruist.
2.6
In § 3 van de akte van compromis zijn het Reglement en Arbitrageregels van het AINAA van toepassing verklaard.
2.7
In de daaropvolgende arbitrage zijn achtereenvolgens vier arbitrale vonnissen gewezen, te weten op:
- 2 juli 2010. Daarbij is de zaak aangehouden en bepaald dat partijen wederom zullen verschijnen voor het verstrekken van nadere inlichtingen, nadat de arbiter ( [geïntimeerde sub 1]) een aantal geschilpunten had beslist.
- 13 september 2010. Bij die beslissing is een deskundige benoemd, te weten, E.J. Vesseur, RA.
- 4 januari 2011. Bij die beslissing is de vraagstelling aan de deskundige nader omschreven.
- 14 juli 2012. Dit is het eindvonnis. Daarbij werd de vordering van Artsenlab toegewezen tot een bedrag van NAf 674.465,-.
In al deze vonnissen zijn als verweerders slechts Dynamic. c.s. genoemd, niet tevens de VOF.
2.8
Artsenlab c.s. heeft (op enig moment) strafrechtelijk aangifte gedaan tegen [geïntimeerde sub 1] wegens het aannemen van steekpenningen door een rechter en het opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, strafbaar gesteld bij artikel 2:352 en artikel 2:184 Wetboek van Strafrecht, en tegen [geïntimeerde sub 2] (advocaat van Dynamic c.s.) wegens uitlokking van die delicten. De officier van justitie heeft besloten [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] niet te vervolgen, waarna eisers beklag als bedoeld in artikel 15 Wetboek van Strafvordering hebben gedaan. Het Hof heeft bij beschikking van 22 augustus 2014 het beklag afgewezen.
2.9
Bij brief van 4 september 2011 heeft Artsenlab een verzoek tot wraking van [geïntimeerde sub 1] bij het AINAA ingediend. Overeenkomstig de statuten van het AINAA is een uit drie personen bestaande geschillencommissie benoemd. Bij beslissing van 25 november 2011 heeft de geschillencommissie Artsenlab niet-ontvankelijk verklaard in het verzoek tot wraking voor zover gebaseerd op het vonnis van 4 januari 2011 en heeft zij het verzoek afgewezen voor zover gebaseerd op de voor de zitting van 26 september 2011 vastgestelde agenda.
2.1
Bij verzoekschrift van 23 december 2011 heeft Artsenlab het Gerecht verzocht over het verzoek tot wraking te beslissen. Bij beschikking van 18 juni 2012 is het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk verklaard voor zover de redenen daarvoor meer dan zeven dagen voor het indienen van het verzoekschrift waren opgekomen, en is de wraking voor het overige ongegrond verklaard.
2.11
Op 20 december 2011 heeft Artsenlab een volgend wrakingsverzoek ingediend bij het AINAA. Dit verzoek is op 26 april 2012 door de geschillencommissie van het AINAA afgewezen. Op 23 mei 2012 heeft Artsenlab het Gerecht verzocht op het wrakingsverzoek van 30 december 2011 te beslissen. Bij beslissing van het Gerecht van 13 september 2012 is ook dit verzoek tot wraking ongegrond verklaard.
2.12
Bij arbitraal eindvonnis van 14 juli 2012 is de vordering van Artsenlab toegewezen tot een bedrag van NAf 674.465,-, met dien verstande dat Dynamic c.s. is veroordeeld om aan Artsenlab te betalen NAf 458.329,- vermeerderd met 7% rente per jaar over NAf 674.465,- vanaf 1 januari 2007 tot de dag waarop het bedrag van NAf 216.136,- werd betaald en voorts vermeerderd met 7% rente per jaar over
NAf 458.329,- vanaf de dag waarop een bedrag van NAf 216.163,- werd voldaan tot aan de dag der algehele voldoening.
2.13
Bij brief van 27 december 2012 heeft Artsenlab c.s. bij de Raad van Toezicht op de Advocatuur in Curaçao een klacht ingediend tegen de advocaat van Dynamic c.s., [geïntimeerde sub 2]. Bij brief van 11 juni 2013 heeft zij een aanvullende klacht tegen [geïntimeerde sub 2] ingediend. Bij beslissing van 20 juni 2014 heeft de Raad van Toezicht de klachten ongegrond verklaard. Eisers zijn van deze beslissing in appel gegaan bij de Raad van Appel. Bij beslissing van 30 januari 2015 is de bestreden beslissing bevestigd.
2.14
Bij brief van 29 januari 2013 heeft Artsenlab c.s. bij de Raad van Toezicht een klacht ingediend tegen [geïntimeerde sub 3]. Bij beslissing van 20 juni 2014 is de klacht deels ongegrond en deels gegrond verklaard en is [geïntimeerde sub 3] de straf van enkele waarschuwing opgelegd. Bij uitspraak van 30 januari 2015 van de Raad van Appel is de bestreden beslissing vernietigd en de klacht ongegrond verklaard.

3.Het geschil in eerste aanleg en hoger beroep

3.1
Artsenlab c.s. heeft in eerste aanleg, voor zover hier van belang, gevorderd:
- tegen [geïntimeerde sub 1]: een verklaring voor recht dat [geïntimeerde sub 1] als arbiter in het arbitragegeding een onrechtmatige daad heeft begaan tegen Artsenlab c.s. en dat hij aansprakelijk is voor alle door hen ten gevolge hiervan geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade;
- tegen [geïntimeerde sub 2]: een verklaring voor recht dat hij in het arbitrageding een onrechtmatige daad jegens Artsenlab c.s. heeft begaan en derhalve aansprakelijk is voor alle door hen ten gevolge hiervan geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade;
- tegen [geïntimeerde sub 3]: een verklaring voor recht dat [geïntimeerde sub 3] als advocaat wanprestatie heeft gepleegd jegens Artsenlab dan wel een onrechtmatige daad jegens Artsenlab c.s. heeft begaan en dat hij aansprakelijk is voor alle door Artsenlab en / of [appellant sub 2] c.s. ten gevolge hiervan geleden en nog te lijden schade.
3.2
In hoger beroep hebben Artsenlab c.s. vernietiging van het bestreden vonnis gevorderd en, samengevat
- tegen [geïntimeerde sub 1]:
• een verklaring voor recht dat [geïntimeerde sub 1], door als arbiter gebruik te maken van een akte die niet de wil van Artsenlab vertegenwoordigt, een onrechtmatige daad heeft begaan;
• een verklaring voor recht dat [geïntimeerde sub 1] door als arbiter talrijke besluiten te nemen die bewijsbaar getuigen van partijdigheid een onrechtmatige daad heeft begaan;
• een verklaring voor recht dat [geïntimeerde sub 1] door zijn optreden [appellant sub 2] immateriële schade heeft bezorgd;
• veroordeling van [geïntimeerde sub 1] in de proceskosten;
- tegen [geïntimeerde sub 2]:
• een verklaring voor recht dat [geïntimeerde sub 2] door het heimelijk in het geding brengen van een bewezen als ongeldig te beschouwen akte een onrechtmatige daad heeft begaan en dat hij aansprakelijk is voor de daardoor door Artsenlab c.s. geleden schade;
• veroordeling van [geïntimeerde sub 2] in de proceskosten;
- tegen [geïntimeerde sub 3]:
• een verklaring voor recht dat [geïntimeerde sub 3] in het arbitragegeding als advocaat wanprestatie jegens Artsenlab dan wel een onrechtmatige daad jegens Artsenlab en [appellant sub 2] heeft gepleegd en dat hij aansprakelijk is voor de als gevolg daarvan door Artsenlab en / of [appellant sub 2] c.s. geleden schade, inclusief rente;
• veroordeling van [geïntimeerde sub 3] in de proceskosten.
3.3
Geïntimeerden hebben in hoger beroep geconcludeerd tot bevestiging van het bestreden vonnis en veroordeling van Artsenlab c.s. in de proceskosten in hoger beroep.

4.De beoordeling

[geïntimeerde sub 1]
4.1
Voorop gesteld wordt dat het doen en laten van een arbiter alleen dan onrechtmatig is als blijkt dat hij opzettelijk of bewust roekeloos heeft gehandeld dan wel met kennelijke grove miskenning van hetgeen een behoorlijke taakvervulling meebrengt.
4.2
Grief I is gericht tegen de verwerping door het Gerecht van de stelling van Artsenlab c.s. dat [geïntimeerde sub 1] met grove miskenning van hetgeen een behoorlijke taakvervulling meebrengt de akte van compromis 30 maart 2010 (zie hiervoor in rov. 2.4 en 2.5) als echt en waar heeft gebruikt in zijn vonnissen. De kern van de klacht is dat de VOF zelf niet mede aansprakelijk is gesteld voor de betaling aan Artsenlab, terwijl de VOF volgens Artsenlab c.s. de enige partij was waarop Artsenlab haar vordering met succes kon verhalen.
4.3
De grief bevat een herhaling van de betogen die in eerste aanleg door Artsenlab c.s. zijn gevoerd. Deze betogen zijn door het Gerecht in de rechtsoverwegingen 7.9 tot en met 7.16 van het bestreden vonnis terecht en op goede gronden verworpen. Het Hof maakt deze overwegingen tot de zijne. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4
Uit de stellingen van Artsenlab c.s. kan niet worden afgeleid dat [geïntimeerde sub 1] de VOF als partij in het arbitragegeding had moeten aanmerken. Met het Gerecht (rov. 7.11) is het Hof van oordeel dat in het midden kan blijven hoe de ondertekening van de akte en de terbeschikkingstelling van dit stuk aan [geïntimeerde sub 1] precies in zijn werk is gegaan. Vast staat dat de akte van 30 maart 2010 die zich in het procesdossier van de arbitragezaak bevond, niet namens de VOF was ondertekend. Door Artsenlab c.s. zijn geen omstandigheden naar voren gebracht, anders dan het feit dat de conceptakte de VOF wel als partij vermeldde, waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de VOF wel als procespartij in het arbitragegeding had moeten worden aangemerkt door [geïntimeerde sub 1]. Het Gerecht heeft er juist terecht op gewezen dat en waarom het bepaald niet in de rede lag om de VOF als procespartij aan te merken. In dat verband is vooral van belang de overweging dat de VOF alleen met instemming van alle vennoten in rechte kon optreden, dat vast staat dat die instemming ontbrak en dat ook de opgeschoonde versie van de akte niet namens de VOF is ondertekend. Hiertegen zijn geen grieven gericht. Hetzelfde geldt voor het oordeel van het Gerecht dat, indien Artsenlab werkelijk meende dat de VOF ten onrechte niet als procespartij was aangemerkt, het toch voor de hand had gelegen dat Artsenlab dit na het eerste arbitrale tussenvonnis van 2 juli 2010, waarin de VOF niet als partij werd vermeld, aan de orde had gesteld.
4.5
Aan hun stelling dat [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] (ten nadele van Artsenlab c.s.) hebben samengespannen bij de ondertekening van de akte van compromis, hebben Artsenlab c.s. geen concrete feiten ten grondslag gelegd. Het verwijt aan [geïntimeerde sub 1] is niet geconcretiseerd en het blijft onduidelijk wat er ‘heimelijk’ zou zijn aan het handelen van [geïntimeerde sub 1] in dit verband. De stelling wordt dan ook als onvoldoende onderbouwd verworpen.
4.6
Het ontgaat het Hof waarom Artsenlab c.s., zoals zij stellen, ervan uit mochten gaan dat [geïntimeerde sub 2] de VOF vertegenwoordigde bij het ondertekenen van de akte van compromis. Evenmin valt in te zien waarom [geïntimeerde sub 1] die conclusie had moeten trekken.
4.7
Van enige fout of omissie van [geïntimeerde sub 1] in dit opzicht is dus niet gebleken, laat staan dat van grove miskenning van zijn behoorlijke taakvervulling sprake zou zijn.
4.8
In de procedure tussen Artsenlab c.s. en [geïntimeerde sub 3] is onweersproken gesteld dat het gehele bedrag dat Dynamics c.s. op grond van het arbitraal vonnis van
14 juli 2012 aan Artsenlab moest betalen is voldaan. Dat het betrekken van de VOF in de arbitrageprocedure zou hebben geleid tot toewijzing van eventuele andere vorderingen van Artsenlab op de VOF dan in die procedure aan de orde zijn geweest, is niet, althans onvoldoende concreet gesteld. Dit betekent dat, nog los van al het voorgaande, van enige mogelijke schade aan de kant van Artsenlab als gevolg van het feit dat zij die vordering niet op de VOF kon verhalen niet is gebleken.
4.9
Grief I wordt verworpen.
4.1
In Grief II wordt aangevoerd dat bewijsstukken zijn overgelegd die onweerlegbaar de partijdigheid van [geïntimeerde sub 1] bevestigen. Artsenlab heeft verwezen naar “meer dan 20 arbitrale besluiten”, waar dit uit zou blijken. Zonder nadere toelichting of meer specifieke verwijzing valt uit deze stelling niet af te leiden dat [geïntimeerde sub 1] partijdig zou zijn geweest. In zoverre faalt de grief.
4.11
Volgens Artsenlab c.s. zou de vooringenomenheid van [geïntimeerde sub 1] ook blijken uit zijn beslissing in het arbitrale tussenvonnis van 13 september 2010 waarin is geoordeeld dat voor de beoordeling van de hoogte van de door Artsenlab te ontvangen vergoeding dient te worden uitgegaan van de op dat moment beschikbare, volgens Artsenlab door Dynamics c.s. opgestelde, jaarrekeningen. Het Gerecht heeft geoordeeld dat deze beslissing geen twijfel aan de onpartijdigheid van [geïntimeerde sub 1] rechtvaardigt. Het Hof sluit zich bij dit oordeel aan en maakt het en de overwegingen waarop het berust (rov. 7.31 tot en met 7.33) tot de zijne. Artsenlab c.s. heeft in hoger beroep volstaan met een herhaling van zijn standpunt dat deze beslissing wel duidt op partijdigheid, maar heeft niet nader toegelicht waarom dat zo zou zijn. Het Hof volstaat dan ook met overneming van de overwegingen van het Gerecht.
4.12
Verder heeft Artsenlab c.s. aangevoerd dat [geïntimeerde sub 1] de deskundige Vesseur in een brief, waarvan Artsenlab niet mocht weten, stiekem heeft opgedragen om bij de bepaling van de goodwill van “genormeerde winsten” uit te gaan. [geïntimeerde sub 1] heeft deze stelling betwist. Artsenlab c.s. heeft deze vervolgens niet nader geconcretiseerd of toegelicht. Dit had wel op zijn weg gelegen. Het betoog van Artsenlab c.s. is terug te voeren op de bewering van [appellant sub 2] dat hij tijdens een bezoek aan het kantoor van de deskundige toevallig een brief van [geïntimeerde sub 1] aan de deskundige zou hebben gezien, waarin die opdracht zou zijn verleend. [appellant sub 2] heeft die stelling niet verder geconcretiseerd, bijvoorbeeld door te stellen wie daar nog meer bij waren en toe te lichten waarom hij niet direct actie heeft ondernomen, en zijn stelling vindt nergens enige bevestiging. Integendeel, vast staat dat het scheidsgerecht juist heeft geoordeeld dat niet van genormeerde winsten moest worden uitgegaan. De stelling wordt als onvoldoende onderbouwd verworpen. Aan bewijslevering, waaronder het horen van de getuige R. de Dood, wordt dan ook niet toegekomen.
4.13
Artsenlab c.s. heeft nog een aantal andere omstandigheden (zie blz. 14 en 15 van de memorie van grieven onder 3 tot en met 6 en in de pleitnota) naar voren gebracht die zouden duiden op partijdigheid van [geïntimeerde sub 1]. Ook deze omstandigheden geven geen reden tot twijfel aan de onpartijdigheid van [geïntimeerde sub 1]. Het Hof sluit zich aan bij de oordelen van het Gerecht op deze punten een maakt deze tot de zijne. Ook de in hoger beroep voor het eerst naar voren gebrachte omstandigheden zijn grotendeels onvoldoende concreet en toegelicht om van daaruit blijkende schijn van partijdigheid te kunnen spreken. Voor de wel concrete omstandigheden die in hoger beroep voor het eerst naar voren zijn gebracht geldt dat zij van onvoldoende gewicht zijn om twijfel te zaaien over de onpartijdigheid van [geïntimeerde sub 1].
Het Hof begrijpt dat het verzoek van Artsenlab c.s. om J. Martina als getuige te horen (mede) verband houdt met het verwijt dat [geïntimeerde sub 1] niet onpartijdig zou zijn. Uit de onderbouwing van het verzoek valt echter niet op te maken welk gesteld en relevant feit dat ter onderbouwing van dit verwijt is aangevoerd, Artsenlab c.s. met deze getuige beoogt te bewijzen. Dit verzoek wordt dan ook afgewezen.
Grief II faalt ook.
4.14
Grief III is gericht tegen het oordeel van het Gerecht over het mediationrapport waaruit [geïntimeerde sub 1] in zijn vonnissen heeft geciteerd. Het Hof verwerpt ook deze grief onder verwijzing naar de overwegingen en oordelen van het Gerecht op dit punt (zie rov. 7.26 – 7.28 van het bestreden vonnis). Blijkens die overwegingen zijn twee scenario’s open gebleven: het mediationrapport is door Dynamics c.s. in het arbitrale geding gebracht of namens partijen in het arbitraal geding is ter zitting, onder meer door [appellant sub 2], uit het mediationrapport geciteerd. In hoger beroep heeft Artsenlab c.s. volhard in de stelling dat geen toestemming is verleend voor het overleggen van het rapport, maar niet betwist is dat daaruit, onder andere door [appellant sub 2], is geciteerd. In aanmerking genomen dat in hoger beroep niet is betwist dat door Artsenlab geen bezwaar is gemaakt tegen het prijsgeven van (delen van de inhoud van) het mediationrapport, valt niet in te zien waarom [geïntimeerde sub 1] delen van de inhoud daarvan niet in zijn besluitvorming mocht betrekken en al helemaal niet waarom een en ander duidt op partijdigheid dan wel grove miskenning van zijn taak als arbiter.
4.15
Het voorgaande geldt onverkort als tijdens de mediation aan Dynamic c.s. en Artsenlab het advies of de opdracht is gegeven dat het besprokene geen onderdeel mag uitmaken van een procedure, omdat die partijen daar op eigen gezag van kunnen afwijken. Het horen van de mediator P. van Schendel, heeft dus geen toegevoegde waarde. Het daartoe strekkende verzoek wordt ook verworpen.
4.15
Grief IV is gericht tegen het de verwerping door het Gerecht van de stelling van Artsenlab dat in een van de arbitrale vonnissen ten onrechte is vermeld dat partijen zijn overeengekomen dat de achtergrond van de verwijdering van Artsenlab uit de maatschap onbesproken zou worden gelaten. De grief voert aan dat, anders dan het Gerecht heeft aangenomen, Artsenlab daar niet mee heeft ingestemd.
4.16
Ook als [geïntimeerde sub 1] als arbiter op grond van mededelingen van Artsenlab en Dynamic ter zitting ten onrechte zou hebben aangenomen dat de bedoelde achtergrond geen deel uitmaakte van het geschil, kan niet worden gezegd dat dit duidt op partijdigheid of miskenning van zijn taak als arbiter in de hiervoor bedoelde zin. Gesteld noch gebleken is dat als gevolg van die overweging stellingen van Artsenlab buiten beschouwing zijn gebleven of dat hem op enige wijze is belet een stelling in te nemen. In dat verband is nog van belang dat de aangevochten overweging van de arbiter stamt uit het eerste arbitrale tussenvonnis van 2 juli 2010 en dat niet is gesteld of gebleken dat Artsenlab daartegen later in de procedure bezwaar heeft gemaakt.
4.17
Grief IV wordt verworpen.
4.18
De grieven gericht tegen de oordelen en beslissingen in de zaak tegen [geïntimeerde sub 1] worden verworpen. Het bestreden vonnis zal in zoverre worden bevestigd. Artsenlab c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk worden veroordeeld in de proceskosten van [geïntimeerde sub 1] in hoger beroep, die worden begroot op NAf 6.000,- aan gemachtigdensalaris en NAf 502,50 aan betekeningskosten.
[geïntimeerde sub 2]
4.19
De grieven betreffen allereerst de keuze voor [geïntimeerde sub 1] als arbiter. Volgens Artsenlab c.s. zou die keuze hen door de strot zijn gedrukt, onder meer door [geïntimeerde sub 2]. De grief wordt verworpen. Verwezen wordt naar de rechtsoverwegingen 9.8, 9.9 en 11.6 tot en met 20.1 van het bestreden vonnis.
4.2
Verder betreffen de grieven opnieuw de akte van compromis van 30 maart 2010. Het verwijt dat Artsenlab c.s. in de kern aan [geïntimeerde sub 2] maakt is dat hij na ontvangst van de conceptakte, opgemaakt en aan hem verstuurd door [geïntimeerde sub 3], aanpassing en ondertekening daarvan door Dynamic c.s., deze heeft doorgestuurd naar de arbiter. Het Gerecht heeft, zoals hiervoor in rov. 4.4 al is overwogen, in het midden gelaten hoe de ondertekening van de akte precies in zijn werk is gegaan en hoe (en wanneer) deze (voor het eerst) in het bezit van [geïntimeerde sub 1] is gekomen. Het Hof deelt die conclusie en maakt deze tot de zijne. Ook als [geïntimeerde sub 2], zoals Artsenlab c.s. stelt, de akte buiten medeweten van (de advocaat van) de wederpartij aan de arbiter heeft doen toekomen, kan dit, in aanmerking genomen hetgeen in rov. 4.2 tot en met 4.8 is overwogen, niet de conclusie rechtvaardigen dat hij daarmee onrechtmatig heeft gehandeld jegens Artsenlab c.s.
4.21
Het Hof verwijst daartoe voorts naar de overwegingen van de Raad van Appel in zijn beslissing van 30 januari 2015, weergegeven in rov. 9.6 van het bestreden vonnis. In die beslissing is ervan uitgegaan dat de conceptakte is overgelegd op de eerste zitting, die heeft plaatsgevonden op 13 april 2010, dus twee weken na de ondertekening van de conceptakte door Dynamic. Gesteld noch gebleken is dat de “heimelijke” toezending door [geïntimeerde sub 2] vóór die zitting van 13 april 2010 zou hebben plaatsgevonden. Ook als dat zou zijn gebeurd, is toezending van de conceptakte door [geïntimeerde sub 2] aan [geïntimeerde sub 1] vóór 13 april 2010 niet onrechtmatig gelet op het feit dat de conceptakte met kennelijke instemming van Artsenlab tijdens de zitting van 13 april 2010 aan [geïntimeerde sub 1] is overhandigd. Ook als de conceptakte niet op die zitting is overgelegd geldt dat toezending daarvan door [geïntimeerde sub 2] aan [geïntimeerde sub 1] op zichzelf nog steeds geen onrechtmatige daad jegens Artsenlab oplevert. Hij zou daarmee mogelijk een afspraak met [geïntimeerde sub 3] hebben geschonden, maar dat is op zichzelf onvoldoende om zijn gedrag jegens Artsenlab onrechtmatig te maken. Daarbij weegt mee dat de VOF zonder instemming van alle vennoten, die ontbrak, toch geen partij bij het geschil kon worden en dat dus niet was te voorzien dat directe toezending van de akte door [geïntimeerde sub 2] naar [geïntimeerde sub 1] tot enig nadeel zou lijden voor Artsenlab.
Dit brengt mee dat geen redelijk doel wordt gediend met het horen als getuige van J. Dijk, secretaris van het AINAA. Het daartoe strekkende verzoek wordt dus afgewezen.
4.22
Uit de gestelde gedragingen van [geïntimeerde sub 2] kan verder niet worden afgeleid dat hij, zoals Artsenlab c.s. stelt, de VOF in rechte vertegenwoordigde, in die zin dat de VOF ook partij was bij het arbitragegeding.
4.23
De conclusies van Artsenlab c.s. over samenspanning tussen [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] borduren voort op de stellingen over de conceptakte en de rol van de VOF in het arbitrale geding. Nu deze stellingen ook door het Hof worden verworpen, ontvalt de grondslag aan de gestelde samenspanning. Ook deze grief wordt dan ook verworpen. Voor zover het verzoek van Artsenlab c.s. om J. Martina als getuige te horen (mede) verband houdt met het verwijt dat [geïntimeerde sub 2] zou hebben samengespannen met [geïntimeerde sub 1] geldt dat uit de onderbouwing van het verzoek niet valt op te maken welk gesteld en relevant feit dat ter onderbouwing van dit verwijt is aangevoerd, Artsenlab c.s. met deze getuige beoogt te bewijzen. Dit verzoek wordt dan ook afgewezen.
4.24
De grieven gericht tegen de oordelen en beslissingen in de zaak tegen [geïntimeerde sub 2] worden verworpen. Het bestreden vonnis zal in zoverre worden bevestigd. Artsenlab c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk worden veroordeeld in de proceskosten van [geïntimeerde sub 2] in hoger beroep, die worden begroot op NAf 6.000,- aan gemachtigdensalaris en NAf 312,50 aan betekeningskosten.
[geïntimeerde sub 3]
4.25
Grief I betreft wederom de ondertekening van de conceptakte. Het verwijt dat Artsenlab c.s. aan [geïntimeerde sub 3] in dit verband maakt is dat [geïntimeerde sub 3] heeft besloten de VOF aan de procedure te onttrekken zonder dit met zijn cliënt af te stemmen en dat hij mogelijk heeft gemaakt dat [geïntimeerde sub 2] de conceptakte aan [geïntimeerde sub 1] toezond.
4.26
Deze grief wordt verworpen. Het Hof sluit zich aan bij de rechtsoverwegingen 20.2 tot en met 20.4 van het bestreden vonnis en maakt deze tot de zijne. Daaraan wordt toegevoegd dat onweersproken is gesteld dat het gehele bedrag dat Dynamic c.s. op grond van het arbitraal vonnis van 14 juli 2012 aan Artsenlab moest betalen is voldaan. Dat het betrekken van de VOF in de arbitrageprocedure zou hebben geleid tot toewijzing van eventuele andere vorderingen van Artsenlab op de VOF dan in die procedure aan de orde zijn geweest, is niet, althans onvoldoende concreet gesteld. Dit betekent dat, nog los van het voorgaande, van enige mogelijke schade aan de kant van Artsenlab als gevolg van het feit dat zij die vordering niet op de VOF kon verhalen niet is gebleken.
4.27
Grief II houdt in dat het Gerecht niet gemotiveerd heeft aangegeven waarom de VOF niet gerechtigd zou zijn om aan de arbitrageprocedure deel te nemen. Ook deze grief slaagt niet. Ten eerste geldt dat het Gerecht aan zijn beslissing in de zaak tegen [geïntimeerde sub 1] ten grondslag heeft gelegd dat de VOF niet zonder instemming van alle vennoten aan het geding kon deelnemen en dat die instemming ontbrak. Daarmee is de reden waarom de VOF geen partij kon zijn in het arbitragegeding gegeven. Tegen dat oordeel is geen grief gericht. Ten tweede geldt dat de grief niet toelicht welk separaat verwijt [geïntimeerde sub 3] op dit punt wordt gemaakt. De grief wordt verworpen.
4.28
Grief III bestrijdt dat Artsenlab belang had bij het onttrekken van de VOF aan de arbitrageprocedure. Deze grief berust op een onjuiste lezing van het bestreden vonnis. Het oordeel van het Gerecht, waar het Hof zich bij aansluit, houdt in dat [geïntimeerde sub 3] redelijkerwijs mocht verwachten dat Artsenlab c.s. niet in hun belangen zouden worden geschaad door het ontbreken van de handtekening van de VOF en dat zij wel in hun belangen zouden worden geschaad als eerst nog verder zou moeten worden onderhandeld over de vraag of de akte van compromis ook door de VOF zou moeten worden ondertekend. De grief wordt verworpen.
4.29
In grief IV wordt aangevoerd dat door het Gerecht niet gemotiveerd is aangegeven waarom de vordering is afgewezen, hoewel [geïntimeerde sub 3] heeft nagelaten Artsenlab c.s. in te lichten over het onttrekken van de VOF aan de procedure. De verwerping van deze klacht ligt besloten in de verwerping van grief I. De grief faalt.
4.3
Grief V is, zo begrijpt het Hof, gericht tegen het oordeel van het Gerecht dat [geïntimeerde sub 3] terecht heeft aangevoerd dat de door Artsenlab c.s. ingestelde vordering op grond van wanprestatie niet kan slagen omdat niet [geïntimeerde sub 3] maar de maatschap waarvan hij als advocaat deel uitmaakt de contractuele wederpartij van Artsenlab was. Dit oordeel is juist. De grief licht niet toe waarom dit anders zou zijn. De grief wordt verworpen.
4.31
Grief VI betreft de keuze voor [geïntimeerde sub 1] als arbiter. Volgens Artsenlab c.s. is door hen niet met deze benoeming ingestemd. Het Gerecht heeft in de rechtsoverwegingen 12 tot en met 20 de correspondentie tussen [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 3] en die tussen [geïntimeerde sub 3] en zijn cliënt Arstenlab opgesomd zoals die is voorafgegaan aan de benoeming van [geïntimeerde sub 1] als arbiter. Het Gerecht heeft vastgesteld dat Artsenlab met die benoeming had ingestemd en, in aanmerking genomen dat [geïntimeerde sub 3] Artsenlab ook adequaat had geïnformeerd over dit voorstel, de conclusie getrokken dat [geïntimeerde sub 3] op dit punt geen verwijt valt te maken.
4.32
Evenals het Gerecht leidt het Hof uit de aan de benoeming van [geïntimeerde sub 1] voorafgaande correspondentie af dat Artsenlab juist geïnformeerd was over de kandidatuur van [geïntimeerde sub 1] als arbiter en dat Artsenlab ook met die voordracht heeft ingestemd. Daartoe is allereerst van belang dat [geïntimeerde sub 3] in de brief aan Artsenlab van 22 september 2010 heeft bericht dat op voorstel van [geïntimeerde sub 2] [geïntimeerde sub 1] werd voorgedragen als voorzitter van het (toen nog) arbitrerend college. Dit voorstel lag in de lijn van de door Artsenlab geuite wens tot benoeming van een arbiter uit Nederland met wie geen van partijen een band had. Op 29 september 2010 heeft [geïntimeerde sub 3] aan [geïntimeerde sub 2] bericht dat Artsenlab positief had gereageerd op het voorstel tot benoeming van [geïntimeerde sub 1] als voorzitter. Op 21 oktober 2010 is het AINAA gevraagd om [geïntimeerde sub 1] te verzoeken om als derde arbiter op te treden. Bij e-mail van 10 november 2010 heeft Artsenlab bericht akkoord te gaan met de benoeming van één arbiter (in plaats van drie).
4.33
Hoewel dus een schriftelijk vastgelegde instemming door Artsenlab in de processtukken ontbreekt, leidt het Hof uit het geheel van omstandigheden af dat die wel is gegeven. Vast staat immers dat Artsenlab wist dat [geïntimeerde sub 1] als arbiter was voorgedragen en dat [geïntimeerde sub 3] aan [geïntimeerde sub 2] heeft meegedeeld dat Artsenlab met die keuze had ingestemd. Het ligt niet in de rede dat [geïntimeerde sub 3] dit in strijd met de waarheid zou zeggen en dus zonder terugkoppeling van de instemming van Artsenlab is uitgegaan, zeker gegeven het moeizame traject in de benoeming tot dat moment. Enig geloofwaardig motief waarom [geïntimeerde sub 3] opzettelijk in strijd met de waarheid berichtte dat Artsenlab instemde met [geïntimeerde sub 1] is door Artsenlab niet naar voren gebracht. Verder geldt dat uit het bericht van 10 november 2010 blijkt dat Artsenlab instemde met de benoeming van één arbiter in plaats van drie. Het is uitgesproken onwaarschijnlijk dat Artsenlab instemde met één arbiter zonder te weten dat het om [geïntimeerde sub 1] ging, terwijl zijn benoeming inmiddels aanstaande was. Tot slot weegt mee dat is gesteld noch gebleken dat Artsenlab op enig moment voor of tijdens de arbitrale procedure bezwaar heeft gemaakt tegen de benoeming van [geïntimeerde sub 1]. In het licht van deze omstandigheden had de stelling dat Artsenlab niet heeft ingestemd met de benoeming van [geïntimeerde sub 1] als arbiter nader moeten worden onderbouwd. Nu dat is nagelaten, wordt als vaststaand aangenomen dat Artsenlab wel met die benoeming heeft ingestemd.
4.34
Hieruit trekt het Hof evenals het Gerecht de conclusie dat van enig verzuim van [geïntimeerde sub 3] in zijn doen en laten als advocaat van Artsenlab ook op dit punt niet is gebleken. Het Hof sluit zich aan bij rechtsoverweging 20.1 van het bestreden vonnis en maakt dit tot het zijne.
4.35
De grief wordt verworpen.
4.36
Grief VII is gericht tegen het oordeel van het Gerecht dat [geïntimeerde sub 3] niet onzorgvuldig heeft gehandeld door niet (eerder) een wrakingsverzoek in te dienen. De grief bestrijdt dit oordeel vergeefs. Het Hof sluit zich aan bij rechtsoverweging 20.5 van het bestreden vonnis en maakt dit oordeel tot het zijne. De grief wordt verworpen.
4.37
Grief VIII is een herhaling van zetten en behoeft geen verdere bespreking.
4.38
In punt 10 en 11 van de pleitnota heeft Artsenlab c.s., kennelijk ter ondersteuning van eerder gevoerde betogen over de samenspanning door [geïntimeerde sub 3] met [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1], nog aangevoerd dat [geïntimeerde sub 3] de brief van 13 april 2010 (mogelijk) niet heeft verstuurd naar de arbiter. Dit vindt weerlegging in het arbitrale vonnis van 2 juli 2010, waarin wordt vermeld (blz. 3) dat dit stuk in de procedure is ingebracht.
4.39
In punten 12 en 13 (tweemaal) van de pleitnota is nog een aantal andere verwijten aan het adres van [geïntimeerde sub 3] genoemd. Deze verwijten zijn in eerdere stadia van deze procedure niet naar voren gebracht. Deze uitbreiding van de grondslag in het allerlaatste processtuk van de procedure is tardief en zal dan ook buiten beschouwing worden gelaten. Artsenlab heeft alle gelegenheid gehad om deze punten eerder in de procedure te betrekken. Beoordeling van deze uitbreiding van de grondslag van de vordering zou tot een onaanvaardbare vertraging van de procedure leiden. Het feit dat vanwege de omvang van de drie pleitnota’s en de met het integraal voordragen daarvan gemoeide (zittings)tijd, ervoor is gekozen dat (ook) [geïntimeerde sub 3] zich nog eenmaal schriftelijk mocht uitlaten, doet daar niet aan af.
4.4
De grieven gericht tegen de oordelen en beslissingen in de zaak tegen [geïntimeerde sub 3] worden verworpen. Het bestreden vonnis zal in zoverre worden bevestigd. Artsenlab c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk worden veroordeeld in de proceskosten van [geïntimeerde sub 3] in hoger beroep, die worden begroot op NAf 6.000,- aan gemachtigdensalaris en NAf 312,50 aan betekeningskosten.
BESLISSING
Het Hof:
- bevestigt het bestreden vonnis;
- veroordeelt Artsenlab en [appellant sub 2] hoofdelijk in de proceskosten van [geïntimeerde sub 1], begroot op NAf 6.502,50;
- veroordeelt Artsenlab en [appellant sub 2] hoofdelijk in de proceskosten van [geïntimeerde sub 2], begroot op NAf 6.312,50;
- veroordeelt Artsenlab en [appellant sub 2] hoofdelijk in de proceskosten van [geïntimeerde sub 3], begroot op NAf 6.312,50.
Dit vonnis is gewezen door mrs. H.J. Fehmers, S.A. Carmelia en F.W.J. Meijer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 13 november 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.