ECLI:NL:OGHACMB:2018:205

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
23 oktober 2018
Publicatiedatum
24 december 2018
Zaaknummer
EJ 243/2017 AUA201700521 AUA2018H00017
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partneralimentatie nihilstelling op termijn

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, waarin partneralimentatie werd toegewezen aan de vrouw. De man is in hoger beroep gekomen van de beschikking die op 19 december 2017 is uitgesproken. Hij verzoekt het Hof om de beschikking te vernietigen en de alimentatie op nihil te stellen, of in ieder geval op een lager bedrag. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 september 2018 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De man stelt dat hij geen alimentatie verschuldigd is, onder andere omdat de vrouw afstand heeft gedaan van haar recht op alimentatie in een overeenkomst die vóór hun huwelijk is ondertekend. Het Hof oordeelt dat deze overeenkomst nietig is en dat de man wel degelijk draagkracht heeft om alimentatie te betalen. Het Hof komt tot de conclusie dat de man gedurende een periode van vijf jaar een bijdrage van Afl. 300,00 per maand aan de vrouw moet betalen, waarna de alimentatie op nihil wordt gesteld. De beschikking van het Gerecht wordt in zoverre vernietigd.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2018 Beschikking no.:
Registratienummer: EJ 243/2017 AUA201700521 AUA2018H00017
Uitspraak: 23 oktober 2018
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
B E S C H I K K I N G
in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende in Aruba,
oorspronkelijk verzoeker,
thans appellant,
gemachtigde: mr. C.J. Hart,
tegen
[GEÏNTIMEERDE]
wonende in Aruba,
oorspronkelijk verweerster,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. G.L. Griffith.
De partijen worden hierna de man en de vrouw genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij beroepschrift van 29 januari 2018 is de man in hoger beroep gekomen van de tussen partijen gegeven en op 19 december 2017 uitgesproken beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (verder: het Gerecht).
1.2
In dat beroepschrift heeft de man beroepsgronden geformuleerd en toegelicht. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof de beschikking waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw recht doende, het verzoek van de vrouw om partneralimentatie ten laste van de man zal afwijzen, althans die alimentatie op een zodanig lager bedrag zal bepalen als het Hof in goede justitie zal vermenen te behoren, kosten rechtens.
1.3
Op de mondelinge behandeling ter zitting van 18 september 2018 zijn de man en de vrouw met hun gemachtigden verschenen. Beide gemachtigden hebben spreekaantekeningen overgelegd. De conclusie van de vrouw strekt ertoe dat het Hof de beschikking waarvan beroep zal bevestigen.
1.4
Aansluitend is beschikking aangezegd en bepaald op heden

2.De beoordeling

2.1
Partijen zijn op 5 april 2012 in Aruba met elkaar gehuwd op huwelijkse voorwaarden. Uit dit huwelijk is op 31 mei 2012 een dochter (hierna: de minderjarige) geboren.
2.2
De man heeft in eerste aanleg verzocht dat het Gerecht tussen partijen de echtscheiding zal uitspreken en, voorts, zal bepalen dat:
- de man het exclusief recht tot gebruik van de echtelijke woning en de daartoe
behorende inboedel heeft;
- de man met het eenhoofdig gezag over de minderjarige wordt belast;
- de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de man zal zijn;
- de voorlopige omgangsregeling tussen de vrouw en het kind wordt gestaakt,
althans gewijzigd totdat het Gerecht een definitieve omgangsregeling zal
hebben bepaald.
De vrouw heeft een tegenverzoek gedaan dat strekt tot vaststelling van een bijdrage in haar levensonderhoud (en dat van de minderjarige indien haar hoofdverblijfplaats bij de vrouw zal zijn).
2.3
Bij beschikking van 10 april 2017 heeft het Gerecht de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, bepaald dat de man het gebruik van het huis met inboedel heeft, een voorlopige omgangsregeling tussen de vrouw en de minderjarige vastgesteld en, met het oog op de beslissing over de gezagsvoorziening, de Voogdijraad verzocht een onderzoek te doen naar de sociale omstandigheden van partijen. De beslissing over het tegenverzoek van de vrouw inzake de partner- en kinderalimentatie heeft het Gerecht aangehouden.
2.4
Bij deelbeschikking van 19 december 2017 heeft het Gerecht de zaak verwezen naar de rol voor overlegging van een nader rapport van de Voogdijraad en een datum bepaald waarop de behandeling omtrent het gezag, het hoofdverblijf, omgang en de kinderalimentatie zal worden voortgezet.
Over de partneralimentatie heeft het Gerecht wel beslist en het heeft in het dictum van de beschikking aan de vrouw een uitkering tot levensonderhoud ten laste van de man toegekend van Afl 750,- per maand, vanaf de dag dat de echtscheiding tot stand is gekomen.
2.5
Tegen dat laatste oordeel is het hoger beroep gericht. De man stelt, kort gezegd, dat hij reeds gelet op de tussen partijen in 2012 gesloten overeenkomst, en anders ook bij ontstentenis van enige behoefte bij de vrouw en het ontbreken van draagkracht bij hem, de man, geen partneralimentatie verschuldigd is.
2.6
De overeenkomst die de vrouw op verzoek van de man op 11 april 2012, dus nog vóór het huwelijk, heeft ondertekend en waarbij zij op voorhand afstand doet van haar wettelijk recht op een onderhoudsbijdrage, is een overeenkomst in de zin van artikel 1:400 lid 2 BW en daarmee nietig (zie ook: HR 7 maart 1980, NJ 1980/363). In zoverre gaat het verweer van de man dus niet op.
2.7
Ook de stelling van de man dat hij geen draagkracht heeft om enige bijdrage te betalen, wordt niet gevolgd. Naar eigen opgave, enig bewijs is niet overgelegd, verdiende de man tot voor kort als accountant bij Deloitte een netto inkomen uit loondienst van Afl. 7.066,00. Ter zitting heeft de man, wederom zonder enig relevant nader bewijs, betoogd dat hij zich recentelijk als vennoot heeft ingekocht bij een startende accountantsmaatschap, dat hij de persoonlijke lening van 17 augustus 2018 ter grootte van Afl. 51.590,00 (met maandbetalingen van Afl. 1.158,00) daartoe is aangegaan, en dat hij thans - nu de onderneming zich nog in de startfase bevindt - geen inkomen geniet. Bij gebrek aan deugdelijk bewijs, gaat het hof aan deze stellingen voorbij. Daarbij komt dat de gestelde - naar verwachting tijdelijke - inkomensachteruitgang die de man zelf en met het oog op een verbetering van zijn verdiensten in de nabije toekomst heeft teweeggebracht niet ten nadele van de vrouw mag strekken, althans er niet toe kan leiden dat haar thans geen bijdrage in haar levensonderhoud kan worden toegekend.
2.8
Voorts ontbreekt ieder bewijs dat de kosten die de man, naar hij stelt, moet maken voor een appartement in Nederland lager zijn dan de met dat appartement gegenereerde huurinkomsten. Wel gedocumenteerd zijn de kosten voor de (privé)school De Schakel en de kinderopvang van de minderjarige die de man betaalt. Ten aanzien van de school geldt echter dat er goedkopere alternatieven zijn waaraan de vrouw thans de voorkeur geeft. De beslissing van de man om de minderjarige op die, volgens hem betere school te laten blijven, komen dan in zoverre voor zijn rekening dat hij de extra kosten slechts voor de helft op zijn draagkracht in aftrek kan brengen. De besteding en de noodzaak van de op 14 februari 2018 door CMB geoffreerde lening ad Afl. 21.385,00 (met maandelijkse aflossingstermijnen van Afl. 558,00), zijn niet aangetoond en mede daarom is begrijpelijk dat bij de vrouw de indruk is ontstaan dat de man het er slechts om is te doen zijn kosten op te voeren om zo zijn draagkracht te drukken. Ten slotte heeft de man geen inzage gegeven in de mate waarin zijn nieuwe partner bijdraagt in het levensonderhoud, in het bijzonder de woonlasten.
2.9
Gelet op dit alles, zal het Hof ervan uitgaan dat de man in ieder geval een bedrag van Afl. 300,00 kon, kan en zal kunnen betalen.
2.1
Aan de zijde van de vrouw staat vast dat zij per maand uit vast loon en fooien ongeveer Afl. 3.350,00 verdient. Op dat bedrag dienen een onderbouwde en niet betwiste post van Afl. 648,00 (aflossing lening auto) in aftrek te worden gebracht, evenals de woonlasten ad Afl. 600,00 die niet onredelijk voorkomen. Verder beroept de vrouw zich op Afl. 1.200,00 aan kosten voor de twee minderjarige kinderen (thans 10 en 15 jaar) uit een eerdere relatie die bij haar en haar moeder inwonen. Die kinderen woonden aanvankelijk in de Dominicaanse Republiek en zijn naar het Hof begrijpt door de vrouw, met de medeweten van de man, tijdens het huwelijk en in verband met de financiële zekerheid die dat huwelijk haar bood, naar Aruba gehaald. Om die reden acht het Hof het gerechtvaardigd dat, ook al heeft de man ten aanzien van deze kinderen op zichzelf geen verplichtingen en heeft de vrouw ook tijdens het huwelijk steeds zelf, uit haar eigen inkomen, voor deze kinderen gezorgd, de kosten die de vrouw nu eenmaal maandelijks heeft te dragen wel mee te laten wegen bij de bepaling van de behoefte van de vrouw, zij het voor een beperkte periode te weten vijf jaar. Nu al is immers met een redelijke mate van zekerheid te voorzien dat de vrouw over vijf jaar, wanneer de kinderen 15 en 20 jaar oud zullen zijn, minder kosten aan hen zal hebben. Mogelijk zal de oudste dan niet langer inwonend zijn en in elk geval zullen er niet langer oppaskosten hoeven te worden gemaakt. Mede in aanmerking genomen dat de welstand waarin partijen ten tijde van hun huwelijk leefden hoger was dan de huidige levenstandaard van de vrouw, zodat een hoger normbedrag dan Afl. 1.400,00 kan worden gehanteerd, zal het Hof de behoefte van de vrouw en daarmee de door de man gedurende vijf jaren te betalen bijdrage bepalen op Afl. 300,00 per maand. Voor de periode na vijf jaar wordt de partneralimentatie op nihil gesteld.
2.11
Dit leidt ertoe dat de beschikking waarvan beroep op het punt van de partneralimentatie moet worden vernietigd. De kosten van het hoger beroep zullen tussen de partijen worden gecompenseerd.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep, doch uitsluitend voor zover daarbij over de partneralimentatie is beslist;
en in zoverre opnieuw recht doende:
bepaalt dat de man gedurende een periode van vijf jaar na het inschrijven van de echtscheidingsbeschikking aan de vrouw een bijdrage in haar levensonderhoud dient te betalen van Afl. 300,00 per maand;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. F.W.J. Meijer, M.W. Scholte en J. de Boer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba uitgesproken op 23 oktober 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.