ECLI:NL:OGHACMB:2018:201
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het ontslag van een executeur in een erfrechtelijke procedure tussen broers en zusters
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarbij de verzoekster, hierna te noemen [appellante], het ontslag van [geïntimeerde sub 1] als executeur van de nalatenschap van hun vader verzoekt. De vader is op 1 september 2016 overleden en had bij testament [geïntimeerde sub 1] benoemd tot executeur. De relatie tussen [appellante] en [geïntimeerde sub 1] is al geruime tijd verstoord, wat de aanleiding vormt voor het verzoek tot ontslag. Het GEA heeft het verzoek afgewezen, omdat er geen gewichtige redenen zijn aangenomen voor het ontslag van de executeur.
Tijdens de mondelinge behandeling op 21 augustus 2018 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. [appellante] heeft aangevoerd dat de verstoorde verstandhouding een gewichtige reden vormt voor het ontslag, terwijl [geïntimeerde sub 1] heeft betoogd dat zij haar taken als executeur naar behoren vervult. Het Hof heeft vastgesteld dat de verstoorde relatie op zich geen gewichtige reden voor ontslag oplevert, vooral omdat de andere erfgenamen geen bezwaren hebben tegen de uitvoering van de taken door [geïntimeerde sub 1].
Het Hof heeft ook overwogen dat de afhandeling van de boedel zich in de eindfase bevindt en dat het inschakelen van een professionele buitenstaander voor de vereffening van de boedel op dit moment disproportioneel zou zijn. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Uiteindelijk bevestigt het Hof de bestreden beschikking van het GEA en wijst het verzoek van [appellante] af.