ECLI:NL:OGHACMB:2018:201

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
28 augustus 2018
Publicatiedatum
17 december 2018
Zaaknummer
EJ 84123/17 - Ghis 5108558 - CUR201703566 - Cur2018H00141 - CUR2018H00142
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het ontslag van een executeur in een erfrechtelijke procedure tussen broers en zusters

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarbij de verzoekster, hierna te noemen [appellante], het ontslag van [geïntimeerde sub 1] als executeur van de nalatenschap van hun vader verzoekt. De vader is op 1 september 2016 overleden en had bij testament [geïntimeerde sub 1] benoemd tot executeur. De relatie tussen [appellante] en [geïntimeerde sub 1] is al geruime tijd verstoord, wat de aanleiding vormt voor het verzoek tot ontslag. Het GEA heeft het verzoek afgewezen, omdat er geen gewichtige redenen zijn aangenomen voor het ontslag van de executeur.

Tijdens de mondelinge behandeling op 21 augustus 2018 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. [appellante] heeft aangevoerd dat de verstoorde verstandhouding een gewichtige reden vormt voor het ontslag, terwijl [geïntimeerde sub 1] heeft betoogd dat zij haar taken als executeur naar behoren vervult. Het Hof heeft vastgesteld dat de verstoorde relatie op zich geen gewichtige reden voor ontslag oplevert, vooral omdat de andere erfgenamen geen bezwaren hebben tegen de uitvoering van de taken door [geïntimeerde sub 1].

Het Hof heeft ook overwogen dat de afhandeling van de boedel zich in de eindfase bevindt en dat het inschakelen van een professionele buitenstaander voor de vereffening van de boedel op dit moment disproportioneel zou zijn. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Uiteindelijk bevestigt het Hof de bestreden beschikking van het GEA en wijst het verzoek van [appellante] af.

Uitspraak

BURGERLIJKE ZAKEN 2018 BESCHIKKING NO.
Registratienrs. EJ 84123/17 - Ghis 5108558
CUR201703566 - Cur2018H00141 - CUR2018H00142
Uitspraak: 28 augustus 2018 (bij vervroeging)
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN
ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN EN VAN
BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Beschikking in de zaak van:
[Appellante],
wonend in Nederland,
hierna te noemen: [appellante],
oorspronkelijk verzoekster, thans appellante,
gemachtigde: mr. S.N.E. Inderson,
tegen

1.[Geïntimeerde sub 1],

wonend in Nederland,
hierna te noemen: [geïntimeerde sub 1],
oorspronkelijk verweerster, thans geïntimeerde,
gemachtigden: mrs. V.T.E. Kuijpers (in Nederland) en L. Davelaar-Franklin.

2.[Geïntimeerde sub 2],

wonend in Nederland,
hierna te noemen: [geïntimeerde sub 2],
oorspronkelijk verweerder, thans geïntimeerde,
gemachtigde: [geïntimeerde sub 1] voornoemd,

3.[Geïntimeerde sub 3],

wonend in Nederland,
hierna te noemen: [Geïntimeerde sub 3],
oorspronkelijk verweerder, thans geïntimeerde
bewindvoerder: J.F. Hoveling,
mentor: [geïntimeerde sub 1] voornoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en verzocht, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (GEA) wordt verwezen naar de tussen partijen op 15 maart 2018 uitgesproken beschikking. De inhoud van die beschikking geldt als hier ingevoegd.
1.2. [
[appellante] heeft in een beroepschrift, met producties, per fax ingekomen op 25 april 2018, hoger beroep ingesteld tegen voornoemde beschikking. Hierin heeft zij het beroep toegelicht en geconcludeerd dat het Hof de bestreden beschikking zal vernietigen en opnieuw rechtdoende [geïntimeerde sub 1] zal ontslaan uit haar functie van executeur, althans beschikt dat de executeurstaken van [geïntimeerde sub 1] zijn beëindigd, met benoeming van een vereffenaar c.q. boedelnotaris in de nalatenschap van erflater (de vader van partijen), kosten rechtens.
1.3. [
[geïntimeerde sub 1] heeft in een verweerschrift, met producties, het appel bestreden en geconcludeerd tot bevestiging van de bestreden beschikking.
1.4.
Bij akte van 15 augustus 2018 heeft [geïntimeerde sub 1] producties ingezonden.
1.5.
Bij e-mail van 17 augustus 2018 heeft mr. Inderson namens [appellante] een productie ingezonden.
1.6. [
[appellante] heeft een akte wijziging c.q. vermeerdering van eis ingediend, met een voorwaardelijke eis dat het Hof een boedelbeschrijving zal bevelen, maar deze heeft de leden van het Hof niet tijdig bereikt. De akte is ter zitting van 21 augustus 2018 overgelegd.
1.7.
Op 21 augustus 2018 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. [appellante] is verschenen, vergezeld van mr. Inderson en [geïntimeerde sub 1], vergezeld van mr. Davelaar. De gemachtigden hebben gepleit aan de hand van overgelegde pleitaantekeningen. [appellante] en [geïntimeerde sub 1] hebben beiden ook het woord gevoerd, aan de hand van overgelegde aantekeningen. Zowel door [appellante] als [geïntimeerde sub 1] zijn stukken ter zitting overgelegd.
1.8.
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de voorzitter uitspraak bepaald op 2 oktober 2018. Het tijdstip van de uitspraak is vervroegd naar heden.

2.De gronden van het hoger beroep

Voor de gronden van het hoger beroepen wordt verwezen naar het beroepschrift.

3.Ontvankelijkheid

Het verzoekschrift is tijdig en op de juiste wijze ingediend, zodat [appellante] in haar hoger beroep kan worden ontvangen.

4.Beoordeling

4.1.
Partijen zijn broers en zusters. Zij zijn voor gelijke delen deelgenoot in de nalatenschap van hun op 1 september 2016 overleden vader (hierna te noemen: de erflater). [appellante] en [geïntimeerde sub 1] hebben al heel lang een slechte verstandhouding. Hiervan was de vader op de hoogte. De vader heeft bij testament van 22 april 2016 (productie 6 bij inleidend verzoekschrift) [geïntimeerde sub 1] benoemd tot executeur.
4.2. [
[appellante] heeft aanvaard onder het voorrecht van boedelbeschrijving. Artikel 4:202 lid 1 aanhef en onder a bepaalt dat in dat geval de nalatenschap moet worden vereffend, ‘tenzij er een tot voldoening van de opeisbare schulden en legaten bevoegde executeur is en deze kan aantonen dat de goederen der nalatenschap ruimschoots toereikend zijn om alle schulden der nalatenschap te voldoen.’ Ter zitting waren [appellante] en [geïntimeerde sub 1] het erover eens dat aan de voor toepassing van deze uitzondering gestelde eis is voldaan.
4.3. [
[appellante] verzoekt in deze procedure ontslag van [geïntimeerde sub 1] als executeur. Artikel 4:149 lid 2 BW maakt ontslag door de rechter mogelijk ‘om gewichtige redenen’. Het GEA heeft geen gewichtige redenen aangenomen en het verzoek afgewezen. Hiertegen richt zich het appel van [appellante].
4.4.
Het appel faalt. Het Hof sluit zich aan bij het oordeel van het GEA en maakt dit tot de zijne. Het Hof voegt het volgende toe.
4.5.
De verstoorde verstandhouding tussen [appellante] en [geïntimeerde sub 1] is een factor van betekenis, maar levert op zich zelf geen gewichtige reden op. De erfgenaam [geïntimeerde sub 2] en de bewindvoerder van [Geïntimeerde sub 3] hebben geen bezwaren tegen de executele. In hoger beroep heeft [geïntimeerde sub 1] een verslag overgelegd van haar werkzaamheden als executeur (productie 1 bij verweerschrift in hoger beroep). Gelet hierop kan niet worden gezegd dat [geïntimeerde sub 1] te kort schiet in haar taakuitoefening. Hetgeen in hoger beroep door [appellante] is aangevoerd vermag het Hof niet tot een ander oordeel te brengen.
4.6.
Vlak vóór de zitting in hoger beroep is een concept-boedelbeschrijving aan [appellante] verstrekt (zie artikel 4:146 lid 2 BW). Dit kon niet eerder geschieden aangezien [geïntimeerde sub 1] als executeur in afwachting was van de ontvangst van een testament uit het verleden waarin de erflater begunstigde was.
4.7.
De afhandeling van de boedel verkeert thans in een eindfase. Enkel de verkoop van twee onroerende zaken resteert.
4.8.
Het Hof is er niet van overtuigd dat [geïntimeerde sub 1] is tekortgeschoten in een redelijke informatievoorziening (artikel 4:148 BW).
4.9. [
[geïntimeerde sub 1] heeft aangevoerd dat [appellante] de boedel op kosten jaagt. [appellante] heeft een advocaat in de arm genomen waarna [geïntimeerde sub 1] als executeur zich genoopt voelde hetzelfde te doen. Ook de onderhavige procedure brengt kosten voor de boedel met zich mee. Zou een professionele buitenstaander die zich moet inwerken als vereffenaar worden benoemd, dan maakt dit de afwikkeling nog duurder. Bij de beantwoording van de vraag of er gewichtige redenen zijn voor ontslag mag het kostenaspect meewegen. Nu de afwikkeling in de eindfase verkeert, is ook naar het oordeel van het Hof het inschakelen van een professionele buitenstaander disproportioneel.
4.10.
Uit het voorgaande volgt dat de bestreden beschikking moet worden bevestigd. Aangezien inmiddels een concept-boedelbeschrijving is gemaakt en een verklaring is gegeven voor de vertraging, moet ook de voorwaardelijke eis dat een bevel tot boedelbeschrijving door het Hof wordt gegeven, worden afgewezen.
4.11.
Gelet op de familieverhouding tussen partijen worden de kosten van het hoger beroep gecompenseerd.

5.Beslissing

Het Hof:
- bevestigt de bestreden beschikking;
- wijst af het in hoger beroep verzochte;
- compenseert de kosten van deze procedure in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J. de Boer, M.W. Scholte en F.W.J. Meijer, leden van het Hof, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 augustus 2018 in Curaçao, in tegenwoordigheid van de griffier.