ECLI:NL:OGHACMB:2018:198

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
11 september 2018
Publicatiedatum
17 december 2018
Zaaknummer
76216 – CUR 2017 H00216 - H 239/17
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep ontvankelijkheid verzet dwangschrift in belastingkwestie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (GEA) van 20 maart 2017. [Appellant] heeft op 26 april 2017 een akte ingediend om in hoger beroep te komen, gevolgd door een memorie van grieven op 19 mei 2017, waarin hij zeven grieven heeft gepresenteerd. Hij verzoekt het Hof om het eerdere vonnis te vernietigen en zijn oorspronkelijke vorderingen alsnog toe te wijzen, met veroordeling van de Ontvanger in de proceskosten.

De Ontvanger heeft op 15 augustus 2017 een memorie van antwoord ingediend, waarin hij het Hof verzoekt om het bestreden vonnis te bekrachtigen en [appellant] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzet. De procedure heeft geleid tot een pleitnota met producties van beide partijen, waarna het Hof op 11 september 2018 uitspraak heeft gedaan.

Het Hof heeft geoordeeld dat [appellant] niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep, omdat hij niet heeft aangetoond dat hij heeft voldaan aan de vereisten van de Landsverordening Dwanginvordering. Het Hof heeft vastgesteld dat [appellant] niet heeft bewezen dat hij de belastingen in consignatie heeft gegeven aan de Ontvanger, wat noodzakelijk is voor de ontvankelijkheid van het hoger beroep. Als gevolg hiervan is [appellant] veroordeeld in de proceskosten, begroot op NAf 6.000,- aan gemachtigdensalaris en NAf 291,50 aan verschotten.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2017 Vonnisno.:
Registratienummer: 76216 – CUR 2017 H00216 - H 239/17
Uitspraak: 11 september 2018
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende in Curacao,
oorspronkelijk eiser,
thans appellant,
hierna ook te noemen: [appellant],
gemachtigden: mrs. R.A. Diaz en S.A. Hortencia,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
ONTVANGER VAN HET LAND CURACAO,
gevestigd in Curacao,
oorspronkelijk gedaagde,
thans geintimeerde,
hierna ook te noemen: de Ontvanger,
gemachtigden: mrs. R.B. van Hees en R.E. Profijt.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en verzocht, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Curacao (GEA) wordt verwezen naar het tussen partijen in deze zaak gewezen vonnis van 20 maart 2017. De inhoud van het vonnis geldt als hier ingevoegd.
1.2 [
Appellant] is tijdig in hoger beroep gekomen van het vonnis door indiening op 26 april 2017 van een daartoe strekkende akte. Op 19 mei 2017 heeft [appellant] een memorie van grieven met producties ingediend, waarbij zeven grieven zijn voorgedragen en toegelicht. [Appellant] heeft geconcludeerd dat het Hof het bestreden vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, het in eerste instantie gevorderde alsnog zal toewijzen met veroordeling van de Ontvanger in de proceskosten in beide instanties.
1.3
De Ontvanger heeft op 15 augustus 2017 een memorie van antwoord ingediend, waarin hij heeft geconcludeerd dat het Hof bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis zal bekrachtigen, al dan niet onder verbetering en/of aanvulling van gronden, [appellant] in zijn verzet en ingestelde vorderingen niet-ontvankelijk zal verklaren, althans het verzet ongegrond zal verklaren en zijn vorderingen zal afwijzen, met veroordeling van mr. Diaz, althans [appellant] in de proceskosten.
1.4
Op de daarvoor nader bepaalde dag hebben partijen een pleitnota met producties ingediend.
1.5
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1 [
Appellant] vordert in dit geding om de Ontvanger te bevelen de beslaglegging op zijn auto op te heffen, de inhouding op zijn pensioen stop te zetten en de ingehouden pensioengelden ad NAf 22.969,96 te restitueren en de Ontvanger te verbieden verdere invorderingsmaatregelen te treffen. Aan deze vordering heeft [appellant] ten grondslag gelegd dat het recht tot invorderen van de aanslagen inkomstenbelasting en AVBZ is verjaard.
2.2
Het GEA heeft het verzet tegen de dwanginvorderingen ongegrond verklaard omdat niet is komen vast te staan dat [appellant] binnen een maand voordat hij het onderhavige geding tegen de Ontvanger aanhangig heeft gemaakt, het verzet aan de Ontvanger heeft betekend, zoals bepaald in artikel 4 lid 2 van de Landsverordening Dwanginvordering. Hiertegen richt zich het hoger beroep.
2.3
Artikel 4 lid 4 van de Landsverordening Dwanginvordering van 31 december 1942 houdende regeling van de invordering van belastingen, bijdragen en vergoedingen door middel van dwangschriften alsmede van de rechtspleging inzake van belastingen, bijdragen en vergoedingen luidt als volgt:
Indien het verzet wordt afgewezen, is geen hoger beroep ontvankelijk dan na bewijs, dat de belasting, bijdrage, vergoeding, rente, verhogingen en kosten zijn geconsigneerd in handen van de ontvanger, die de betaling vervolgt.
[Appellant] heeft niet gesteld dat hij heeft voldaan aan de in voormeld artikel bedoelde consignatie. Ook heeft hij hiervan geen bewijsstukken overgelegd. [appellant] heeft evenmin aangevoerd dat hij niet in staat is geweest om de belastingen in consignatie te geven in handen van de Ontvanger of dat anderszins in dit geval strijd met artikel 6 EVRM bestaat. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 4 lid 4 Landsinvordering Dwanginvordering, zodat [appellant] niet-ontvankelijk is in het hoger beroep.
2.4 [
Appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Voor de veroordeling van de raadsman in de proceskosten ziet het Hof geen aanleiding.
BESLISSING
Het Hof:
Verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Veroordeelt [appellant] in de proceskosten aan de zijde van de Ontvanger gevallen en in hoger beroep begroot op NAf 6.000,- aan gemachtigdensalaris en NAf 291,50 aan verschotten.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.A. Saleh, F.W.J. Meijer en J. de Boer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken op 11 september 2018.