Uitspraak
ONTVANGER VAN HET LAND CURACAO,
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (GEA) van 20 maart 2017. [Appellant] heeft op 26 april 2017 een akte ingediend om in hoger beroep te komen, gevolgd door een memorie van grieven op 19 mei 2017, waarin hij zeven grieven heeft gepresenteerd. Hij verzoekt het Hof om het eerdere vonnis te vernietigen en zijn oorspronkelijke vorderingen alsnog toe te wijzen, met veroordeling van de Ontvanger in de proceskosten.
De Ontvanger heeft op 15 augustus 2017 een memorie van antwoord ingediend, waarin hij het Hof verzoekt om het bestreden vonnis te bekrachtigen en [appellant] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzet. De procedure heeft geleid tot een pleitnota met producties van beide partijen, waarna het Hof op 11 september 2018 uitspraak heeft gedaan.
Het Hof heeft geoordeeld dat [appellant] niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep, omdat hij niet heeft aangetoond dat hij heeft voldaan aan de vereisten van de Landsverordening Dwanginvordering. Het Hof heeft vastgesteld dat [appellant] niet heeft bewezen dat hij de belastingen in consignatie heeft gegeven aan de Ontvanger, wat noodzakelijk is voor de ontvankelijkheid van het hoger beroep. Als gevolg hiervan is [appellant] veroordeeld in de proceskosten, begroot op NAf 6.000,- aan gemachtigdensalaris en NAf 291,50 aan verschotten.