ECLI:NL:OGHACMB:2018:187

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
16 november 2018
Publicatiedatum
11 december 2018
Zaaknummer
SXM2018H00134 tot en met SXM2018H00140 , SXM2018H00142 tot en met SXM2018H00150
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van werknemers tegen ontbinding arbeidsovereenkomsten en appelverbod

In deze zaak hebben werknemers hoger beroep ingesteld tegen de ontbinding van hun arbeidsovereenkomsten door het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten. De ontbinding vond plaats op basis van gewichtige redenen, waarbij de werknemers een redelijke ontslagvergoeding vorderden. De werknemers voerden vijf grieven aan tegen de bestreden beschikking en stelden dat het Hof de beschikking moest vernietigen. De zaak werd behandeld op een zitting van het Hof in Sint Maarten, waar de werknemers en hun gemachtigden aanwezig waren, evenals de gemachtigden van de tegenpartij, Cable TV.

Het Hof oordeelde dat de bestreden uitspraken beschikkingen zijn waartegen geen hoger beroep openstaat, zoals bepaald in artikel 7A:1615w BW. De werknemers stelden dat er gronden waren om het appelverbod te doorbreken, maar het Hof concludeerde dat deze gronden niet aanwezig waren. De werknemers hadden geen verweerschriften ingediend en de procedure was beperkt tot de ontvankelijkheid van het hoger beroep.

Het Hof oordeelde dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomsten op een juiste wijze was behandeld en dat de procedure niet partijdig was. De werknemers hadden onvoldoende bewijs geleverd voor hun claims en de klachten over de motivering van de beslissingen werden als niet-ontvankelijk beschouwd. Uiteindelijk verwierp het Hof het hoger beroep en veroordeelde de werknemers in de proceskosten.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2018 Vonnis no.:
Registratienummers:
-
eerste aanleg: SXM201800359 tot en met SXM201800367,
SXM201800432, SXM201800433, SXM201800435 tot en met
SXM201800438 en SXM201800453
-
hoger beroep: SXM2018H00134 tot en met SXM2018H00140 , SXM2018H00142 tot en met SXM2018H00150
Uitspraak: 16 november 2018
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
B E S C H I K K I N G
in de zaken van:
1.
APPELANTE SUB 1(SXM2018H00134),
2.
APPELANTE SUB 2(SXM2018H00135),
3.
APPELANTE SUB 3(SXM2018H00136),
4.
APPELANTE SUB 4(SXM2018H00137),
5.
APPELANTE SUB 5(SXM2018H00138),
6.
APPELANT SUB 6(SXM2018H00139),
7.
APPELANTE SUB 7(SXM2018H00140),
8.
APPELANT SUB 8(SXM2018H00142),
9.
APPELANTE SUB 9(SXM2018H00143),
10.
APPELANTE SUB 10(SXM2018H00144),
11.
APPELANTE SUB 11(SXM2018H00145),
12.
APPELANT SUB 12(SXM2018H00146),
13.
APPELANT SUB 13(SXM2018H00147),
14.
APPELANT SUB 14(SXM2018H00148)
15.
APPELANTE SUB 15(SXM2018H00149),
16.
APPELANT SUB 16(SXM2018H00150),
allen wonende in Sint Maarten,
in eerste aanleg verweerders,
thans appellanten,
gemachtigden: mrs. M.M. Hofman-Ruigrok en P. Bruns,
tegen
de naamloze vennootschap
CARRIBEAN TELEVIEWSERVICES N.V. h.o.d.n. ST. MAARTEN CABLE TV,
gevestigd te Sint Maarten,
hierna: Cable TV,
in eerste aanleg verzoekster,
geïntimeerde,
gemachtigden: mrs. K. de L’Isle en J. Deelstra.
Appellanten zullen gezamenlijk de werknemers worden genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij op 9 augustus 2018 ingekomen akten van appel zijn de werknemers in hoger beroep gekomen van de tussen ieder van hen afzonderlijk en Cable TV gegeven en op 29 juni 2018 uitgesproken beschikkingen van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (verder: het Gerecht). In die beroepschriften worden steeds vijf grieven tegen de bestreden beschikking aangevoerd met als conclusie dat het Hof die beschikking zal vernietigen en, opnieuw recht doende, de vorderingen van Cable TV zal afwijzen, althans aan de betrokken werknemer een redelijke ontslagvergoeding zal toekennen op grond van de kantonrechtersformule, kosten rechtens.
1.2
Cable TV heeft geen verweerschriften ingediend.
1.3
De zaak is - na voorafgaand bericht aan partijen: uitdrukkelijk beperkt tot de ontvankelijkheid van het hoger beroep en de daartoe door de werknemers aangevoerde doorbrekingsgronden - behandeld op de zitting van het Hof in Sint Maarten van 5 oktober 2018. Daarbij zijn bijna alle werknemers verschenen, met hun twee gemachtigden. Namens Cable TV waren haar twee gemachtigden aanwezig. De gemachtigden hebben pleitnotities overgelegd. Op voorhand hadden de werknemers nog een aantal nieuwe producties aan het Hof en de wederpartij toegestuurd.
1.4
Beschikking is aangezegd en bepaald op vandaag.

2.De beoordeling

2.1
Zoals de werknemers in hun beroepschrift hebben onderkend zijn de bestreden uitspraken, waarbij de arbeidsovereenkomsten wegens gewichtige redenen bestaande in gewijzigde omstandigheden zijn ontbonden onder toekenning van een vergoeding, beschikkingen in de zin van artikel 7A:1615w BW waartegen ingevolge lid 8 van die bepaling geen hoger beroep open staat.
2.2
Ter beoordeling staat dan of, zoals de werknemers hebben gesteld, zich een grond tot doorbreking van dat appelverbod voordoet. Daarvan is naar vaste rechtspraak sprake als:
a. de rechter artikel 7A:1615w BW ten onrechte heeft toegepast of buiten het toepassingsgebied van het artikel is getreden,
b. het artikel ten onrechte buiten toepassing is gelaten, dan wel,
c. zulke fundamentele rechtsbeginselen zijn geschonden dat van een eerlijke of onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken.
2.3
Voor zover de werknemers zich, voor het bestaan van een doorbrekingsgrond zoals onder a bedoeld , beroepen op het vonnis van dit Hof van 2 februari 2018 is dat tevergeefs. In dat vonnis heeft het Hof, anders dan de werknemers stellen, geen ontslagverbod gegeven maar de door het Gerecht, bij vonnis in kort geding van 28 december 2017, gegeven veroordeling om “de overgang zoals die volgt uit de manpower assessment onder het stellen van enkele voorwaarden geschorst voor de duur van het reeds aanhangige beroep.” Schending van een van die voorwaarden zou hooguit kunnen betekenen dat de schorsende werking is vervallen. Ook in dat geval echter, zou onbevoegdheid van het Gerecht of niet-ontvankelijkheid van Cable TV in haar verzoeken tot ontbinding ex artikel 7A:1615w BW niet aan de orde zijn.
De geschorste veroordeling van onder andere Cable TV, die ertoe strekte de werknemers overeenkomstig de aan hen gedane toezegging in de TelEm-organisatie te integreren, betreft een voorlopige voorziening op basis van een voorlopig oordeel, die geen afbreuk kan doen aan de bevoegdheid van Cable TV, de contractuele wederpartij, om een definitief rechterlijk oordeel over de rechtsverhouding van partijen te vragen. Een dergelijk oordeel geeft de tot ontbinding ex artikel 7A:1615w BW aangezochte rechter en de onderhavige ontbindingsprocedure is daarmee - ook ten opzichte van het tussen (onder meer) partijen gevoerde kort geding - te beschouwen als een bodemprocedure, wat er verder zij van de vraag in hoeverre deze ontbindingsprocedure waarborgen en bewijsmogelijkheden biedt die het kort geding niet kent.
Het is dan ook niet aan twijfel onderhevig dat bij de uitleg van het Hof vonnis van 2 februari 2018 de ontbinding, als een bij wet voorziene wijze waarop de arbeidsovereenkomst na rechterlijke toetsing eindigt, op een lijn moet worden gesteld met de toestemming van de Dienst Arbeidszaken en dus valt onder de door het Hof gemaakte uitzondering, ook al wordt deze niet met zoveel woorden genoemd. Van schending van de schorsingsvoorwaarden is dan ook geen sprake. De door de werknemers aangehaalde ontwikkelingen in Nederland rond de WWZ leiden niet tot een ander uitleg.
2.4
Die ontwikkelingen brengen evenmin mee dat het Gerecht, nu het ging om een ontslag wegens economische redenen, geen toepassing had mogen geven aan artikel 7A:1615w BW, mochten de werknemers dat bedoelen te betogen.
2.5
Het Gerecht heeft op praktische gronden de achttien nagenoeg identieke zaken op één zitting behandeld en in evenzovele nagenoeg identieke beschikkingen afgedaan. Die wijze van behandelen en beslissen is mogelijk binnen het kader van artikel 7A:1615w BW en het Gerecht is met die doelmatige aanpak ook overigens niet buiten het toepassingsgebied van die bepaling getreden. De enkele overweging, in rov. 4.3 van de bestreden beschikkingen, dat “naar analogie van artikel 5 Landsverordening Beëindiging Arbeidsovereenkomsten (LBA)” kan worden gesproken van een collectief ontslag, overigens een typering die aansluit op alinea 3.1 van het inleidend verzoekschrift en dus geen eigen vondst van het Gerecht is, betekent niet dat het Gerecht het LBA, in het bijzonder artikel 5, had moeten toepassen, zoals de werknemers - overigens pas bij pleidooi - naar voren hebben gebracht.
2.6
Dat er door deze processuele aanpak onvoldoende ruimte is geweest voor de individuele omstandigheden en zienswijzen van de werknemers is niet gebleken. De in eerste aanleg ingediende verweerschriften zijn steeds identiek van opzet en bevatten geen beroep op individuele bijzonderheden, behoudens
- in verband met de zelfstandige tegenverzoeken van de werknemers - op het aantal dienstjaren als bepalende factor bij toepassing van de kantonrechters-formule. In de bestreden beschikkingen is vervolgens gemotiveerd waarom de kantonrechtersformule niet wordt toegepast. Welke omstandigheden de werknemers ter zitting in eerste aanleg nog naar voren hadden willen, maar niet hebben kunnen brengen, hebben zij noch in hun beroepschriften noch bij het daarop volgende pleidooi toegelicht.
2.7
Van een door het Gerecht toegelaten “overvaltechniek” inzake de financiële gegevens is eveneens onvoldoende gebleken. De stukken waarop de eerste rechter haar beslissing in essentie heeft gebaseerd, en waartegen de werknemers bezwaren hadden geuit, betreffen de jaarstukken van Cable TV. Ten aanzien van die jaarstukken heeft Cable TV aangevoerd dat deze al voor de procedure bij de Dienst Arbeidszaken waren overgelegd, zodat het aan de werknemers zelf is te wijten dat zij hun bezwaren ten tijde van de behandeling van de ontbindingsverzoeken niet nader hadden uitgewerkt. Dat betoog hebben de werknemers vervolgens niet (afdoende) weersproken.
2.8
Dat de werknemers aan de beslissingen van het Gerecht in rov. 4.18 dat, nu haar verzoek volledig wordt toegewezen, Cable TV niet op de voet van artikel 1615w lid 6 BW de gelegenheid hoeft te worden geboden om haar verzoek desgewenst in te trekken geen doorbrekingsgrond kunnen ontlenen, spreekt vanzelf en behoeft geen nadere toelichting.
2.9
De klacht dat het Gerecht de vergoeding, zoals te doen gebruikelijk, aan de hand van de kantonrechtersformule had moeten vaststellen, komt erop neer dat artikel 7A:1615w BW onjuist is toegepast en levert reeds daarom geen doorbrekingsgrond op.
2.1
Op grond van wat de werknemers hebben aangedragen kan, mede gelet op de inhoud van de beschikking, niet worden geconcludeerd dat het Gerecht de zaak partijdig of eenzijdig, want slechts met aandacht voor de argumenten van Cable TV, heeft beoordeeld. Voor het overige moeten de door de werknemers geuite bezwaren worden gekwalificeerd als motiveringsklachten die geen doorbreking van het appelverbod kunnen rechtvaardigen. Dat laatste, geen grond voor doorbreking, geldt ook voor de gemotiveerde beslissing van het Gerecht in rov. 4.19 van de bestreden beschikkingen om aan het, als onvoldoende specifiek gekwalificeerde, bewijsaanbod van de desbetreffende werknemer voorbij te gaan.
2.11
De slotsom is dat, nu van geen van de door de werknemers gestelde doorbrekingsgronden is gebleken, de beroepen van de werknemers moeten worden verworpen, met de hoofdelijke veroordeling van de werknemers in de kosten.

3.De beslissing

Het Hof:
verwerpt in ieder van de zaken het hoger beroep tegen de beschikking van
23 april 2018;
veroordeelt de werknemers hoofdelijk in de proceskosten in hoger beroep, aan de zijde van Cable TV gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op
NAf 2.000,00.
Deze beschikking is gegeven door mrs. F.W.J. Meijer, M.W. Scholte en
H.J. Fehmers, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten uitgesproken op 16 november 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.