ECLI:NL:OGHACMB:2018:186

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
16 november 2018
Publicatiedatum
11 december 2018
Zaaknummer
SXM2018H00019
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot tussenkomst in civiele procedure met betrekking tot huurovereenkomst en schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 16 november 2018 uitspraak gedaan in een incident tot tussenkomst. De eiser tot tussenkomst, wonende in Sint Maarten, wenste zich te voegen in de procedure tussen de naamloze vennootschap Sunshine Car Rentals N.V. (hierna: Sunshine) en Christian A. (hierna: de geïntimeerde). Sunshine was in hoger beroep gekomen van een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, waarin de vorderingen van de geïntimeerde in conventie waren toegewezen en die van Sunshine in reconventie waren afgewezen. De eiser tot tussenkomst vorderde onder andere schadevergoeding en vernietiging van de huurovereenkomst tussen Sunshine en de geïntimeerde.

Het Hof overwoog dat een partij op grond van artikel 217 Rv kan vorderen om tussen te komen in een aanhangig geding, mits zij een eigen vordering heeft en voldoende belang bij de tussenkomst kan aantonen. Het Hof concludeerde echter dat de eiser tot tussenkomst niet voldoende bewijs had geleverd van zijn stelling dat hij gerechtigd was tot de gehuurde grond. Bovendien zou de beoordeling van zijn vordering leiden tot onredelijke vertraging van de procedure, wat in strijd is met de goede procesorde.

Uiteindelijk heeft het Hof de vordering tot tussenkomst afgewezen en de eiser tot tussenkomst veroordeeld in de kosten van het incident. De zaak is vervolgens verwezen naar de rol voor schriftelijk pleidooi in de hoofdzaak.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2018 Vonnis no.:
Registratienummer: AR100/2015 - SXM201501261 - SXM2018H00019
Uitspraak: 16 november 2018
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in het incident tot tussenkomst ex artikel 214 Rv van:
[EISER TOT TUSSENKOMST],
wonende in Sint Maarten,
eiser tot tussenkomst,
hierna: [eiser tot tussenkomst].
procederende in persoon,
die wenst tussen te komen in de zaak van
de naamloze vennootschap
SUNSHINE CAR RENTALS N.V.,
gevestigd in Sint Maarten,
oorspronkelijk gedaagde,
thans appellante,
hierna: Sunshine,
gemachtigde: R.E. Duncan,
tegen
Christian A. [GEÏNTIMEERDE],
gevestigd in Sint Maarten,
oorspronkelijk eiser,
thans geïntimeerde,
hierna: [geïntimeerde],
gemachtigden: mrs. R.F. Gibson jr. en C.M.P. van Hees.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij akte van appel van 29 mei 2017 is Sunshine in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 18 april 2017 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (verder: het Gerecht).
1.2
Bij op 4 juli 2017 ingekomen memorie van grieven, met producties, heeft Sunshine zeven grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht.
Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en de vorderingen in conventie van [geïntimeerde] alsnog zal afwijzen en de vorderingen in reconventie van Sunshine alsnog zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties.
1.3
Bij memorie van antwoord, met producties, heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof Sunshine in hoger beroep niet-ontvankelijk zal verklaren, althans het bestreden vonnis zal bevestigen, met veroordeling van Sunshine in de proceskosten in hoger beroep.
1.4
Op de rol van 1 juni 2018 heeft [eiser tot tussenkomst] een verzoek tot tussenkomst gedaan en geconcludeerd dat het Hof het vonnis van het Gerecht zal vernietigen en, samengevat weergegeven:
- [ geïntimeerde] zal veroordelen tot betaling aan [eiser tot tussenkomst] van schadevergoeding en van alle reeds ten titel van huur ontvangen betalingen, een en ander op te maken bij staat, en met verbod aan [geïntimeerde] om enige huur te blijven incasseren, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom;
- Sunshine zal veroordelen om alle uit hoofde van huur of gebruik van het perceel verschuldigde gelden aan [eiser tot tussenkomst] te betalen, ook dit op straffe van verbeurte van een dwangsom;
- de huurovereenkomst tussen [geïntimeerde] en Sunshine zal vernietigen en van onwaarde zal verklaren,
kosten rechtens.
1.5
Op de rol van 7 september 2018 heeft alleen [geïntimeerde] gebruik gemaakt van de mogelijkheid om op de vordering tot tussenkomst te reageren. In zijn memorie van antwoord in het incident ex artikel 217 Rv concludeert [geïntimeerde] dat het Hof [eiser tot tussenkomst] in zijn vordering tot tussenkomst niet-ontvankelijk zal verklaren, althans deze vordering zal afwijzen, met veroordeling van [eiser tot tussenkomst], uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het incident.
1.6
Vonnis in het incident is gevraagd en bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1
Vooropgesteld wordt dat een partij op de voet van art. 217 Rv in een aanhangig geding kan vorderen te mogen tussenkomen indien zij een eigen vordering wenst in te stellen tegen (een van) de procederende partijen en voldoende belang heeft zich met dat doel in te mengen in het aanhangige geding in verband met de nadelige gevolgen die zij van de uitspraak in de hoofdzaak kan ondervinden. Onder nadelige gevolgen zijn in dit verband te verstaan de feitelijke of juridische gevolgen die de toe- dan wel afwijzing van de in die procedure ingestelde vordering of het gezag van gewijsde van in de uitspraak in die procedure gegeven eindbeslissingen zal kunnen hebben voor degene die de voeging vordert. Aan de toewijsbaarheid van een vordering tot tussenkomst kunnen niettemin de eisen van een goede procesorde in de weg staan (zie: HR 28 maart 2014, NJ 2015/206 en vgl. HR 2 juni 2015, NJ 2015/295).
2.2
In de hoofdzaak heeft [geïntimeerde] in conventie gevorderd dat de rechter de huurovereenkomst met Sunshine zal ontbinden en Sunshine zal veroordelen om aan [geïntimeerde] de achterstallige huur tot 1 juli 2015 (een bedrag van US$ 71.480,-) en de maandelijkse huurtermijnen vanaf die datum tot de datum van ontbinding te betalen en het perceel te ontruimen. In reconventie vordert Sunshine, onder meer, dat de huurovereenkomst vernietigd of nietig verklaard wordt wegens bedrog dan wel dwaling, met de veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van het ten onrechte door Sunshine aan [geïntimeerde] betaalde bedrag van US$ 168.160,65, dan wel - indien de huurovereenkomst in stand zou blijven -van het verschil tussen het door Sunshine betaalde en het door haar wegens huur verschuldigde bedrag, steeds met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
2.3
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 18 april 2017 heeft het Gerecht de vorderingen in conventie toegewezen en die in reconventie afgewezen en Sunshine in de proceskosten veroordeeld. Een verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van dat vonnis is door het Hof bij vonnis van 28 augustus 2017 afgewezen en het terrein is ontruimd.
2.4
Indien [eiser tot tussenkomst] zoals hij stelt (mede-)eigenaar is van de grond en [geïntimeerde] eigenaar noch rechthebbende, dan zou [eiser tot tussenkomst] - ook al is hij geen partij bij de door [geïntimeerde] gestelde huurovereenkomst - een voldoende belang bij tussenkomst kunnen hebben. Daarbij valt te denken aan het belang dat de door hem gevorderde schadevergoeding/gebruiksvergoeding en/of de huurpenningen aan hem worden toegewezen, zonder dat deze bedragen eerst bij [geïntimeerde] terechtkomen en zonder dat daartoe een afzonderlijke procedure aanhangig behoeft te worden gemaakt. Een ander belang bestaat in het verkrijgen van een (eigen) titel waarmee [eiser tot tussenkomst] kan bewerkstelligen dat Sunshine het terrein (verder) ontruimt en ook ontruimd houdt.
[eiser tot tussenkomst] heeft echter nog geen begin van bewijs overgelegd van zijn stelling dat hij tot de gehuurde grond is gerechtigd en hij heeft deze claim ook met niet meer gemotiveerd dan met de blote stelling dat hij een directe nakomeling is van de oorspronkelijke eigenaren van de grond [naam 1] - [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] [. Dat is, (zelfs in een incident als dit) te mager. Daarmee strandt de vordering reeds op het ontbreken van het vereiste belang.
2.5
Zou worden aangenomen dat de stellingen van [eiser tot tussenkomst] in dit stadium wel toereikend zijn, dan stuit de vordering af op strijd met een goede procesorde omdat een nader onderzoek naar de familierechtelijke en erfrechtelijke verhoudingen, zoals dat nodig is om te kunnen beoordelen of het vereiste belang inderdaad aanwezig is, zou leiden tot een onredelijke vertraging van de procedure. Dat de vraag of [geïntimeerde] wel is gerechtigd tot het door hem verhuurde perceel, dat in een onverdeelde boedel valt, in de hoofdzaak al onderdeel is van het partijdebat, maakt dat niet anders. De kwestie zoals die in eerste aanleg is bediscussieerd en beoordeeld is of [geïntimeerde] de bevoegdheid had om het perceel (eigenmachtig) te verhuren, of hij degene was die het huurgenot aan Sunshine heeft verschaft en ook of dit alles - gelet op het bestaan van een huurovereenkomst - voor de toewijsbaarheid van de vorderingen van beslissende betekenis is. De erfrechtelijke verhouding tussen [eiser tot tussenkomst] en [geïntimeerde] is een ander vraagstuk, dat gelet op de mogelijke gevolgen, bij voorkeur niet in een enkele instantie beslecht behoort te worden.
2.6
De incidentele vordering zal worden afgewezen met veroordeling van [eiser tot tussenkomst] in de kosten van het incident.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
recht doende:
in het incident:
wijst de vordering tot tussenkomst af;
veroordeelt [eiser tot tussenkomst] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] gevallen en tot op heden begroot op NAf 2.000,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 2019 om 8.30 uur voor schriftelijk pleidooi P1.
Dit vonnis is gewezen door mrs. H.J. Fehmers, F.W.J. Meijer en J. de Boer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten uitgesproken op 16 november 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.