ECLI:NL:OGHACMB:2018:184

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
13 november 2018
Publicatiedatum
11 december 2018
Zaaknummer
BON2017H00029
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetaling borg aan huurder

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een huurder, [appellante], die een terugbetaling van borg vordert van haar verhuurder, [geïntimeerde]. De huurovereenkomst tussen partijen is beëindigd op 31 april 2016, waarna [appellante] een bedrag van US$ 6.831,12 vorderde, bestaande uit de borg en kosten voor verbeteringen aan de huurwoning. Het Gerecht in eerste aanleg heeft de vorderingen van [appellante] afgewezen, wat leidde tot het hoger beroep. In hoger beroep heeft [appellante] haar vordering beperkt tot US$ 3.832,12, maar het Hof oordeelt dat de vorderingen ten aanzien van de verbeteringen onvoldoende zijn onderbouwd. Het Hof verwijst naar de overwegingen van het Gerecht en concludeert dat de borg wel toewijsbaar is, omdat deze door [appellante] is betaald en niet voldoende is aangetoond dat [geïntimeerde] deze heeft verrekend met een huurachterstand. Het Hof vernietigt het vonnis van het Gerecht gedeeltelijk en kent [appellante] een bedrag van US$ 782,12 toe, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 12 december 2016. De proceskosten in eerste aanleg blijven in stand, terwijl de proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2018 Vonnis no.:
Registratienummers: AR 85/2016 BON201600047 BON2017H00029
Uitspraak: 13 november 2018
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
[APPELLANTE],
wonende in Bonaire,
oorspronkelijk eiseres,
thans appellante,
gemachtigde: mr. A.T. Nicolaas,
tegen
[GEÏNTIMEERDE],
wonende in Bonaire,
oorspronkelijk gedaagde,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. E.R. Abdul.
De partijen worden hierna [appellante] en [geïntimeerde] genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij akte van appel van 17 oktober 2017 is [appellante]. tijdig in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 27 september 2017 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, zittingsplaats Bonaire (verder: het Gerecht).
1.2
Bij op 28 november 2017 ingekomen memorie van grieven, met producties, heeft [appellante] twee grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis, [geïntimeerde] zal veroordelen om het bedrag van US$ 3.8312,12, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 december 2016 aan [appellante] te betalen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties
1.3
Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden met als conclusie dat het Hof het bestreden vonnis zal bevestigen, met veroordeling van [appellante] in de kosten van het hoger beroep.
1.4
Op de daarvoor nader bepaalde dag hebben beide partijen pleitnotities overgelegd.
1.5
Vonnis is gevraagd en bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1
Op grond van een tussen partijen gesloten schriftelijke huurovereenkomst heeft [appellante] vanaf augustus 2008 een woonhuis te Bonaire in gebruik gehad. De overeenkomst is per 31 april 2016 op initiatief van [geïntimeerde] beëindigd. [appellante] heeft na de ontruiming van het gehuurde met instemming van [geïntimeerde] een door haar aangebrachte watertank verwijderd.
2.2
In eerste aanleg heeft [appellante] betaling gevorderd van een bedrag van US$ 6.831,12, opgebouwd uit de door [appellante] bij aanvang van de huur, op
5 augustus 2008, betaalde borg ad US$ 782,12 en enkele bedragen wegens verbeteringen die [appellante] aan het huis stelt te hebben aangebracht, te weten het schilderwerk van huis en omheining in 2015 (US$ 2.250,00), de aanleg van een terras in 2012 (US$ 1.250,00) en het plaatsen van twee ‘screendeuren’ (US$ 800,00).
2.3
Het gerecht heeft de vorderingen afgewezen, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
2.4
De twee grieven strekken tot toewijzing van de vordering die [appellante] in hoger beroep heeft beperkt tot een bedrag van US$ 3.832,12 (de borg, het schilderwerk en de deuren).
2.5 [
appellante] heeft de vorderingen ten aanzien van de verbeteringen primair gebaseerd op met [geïntimeerde] gemaakte afspraken, maar zij heeft daartoe onvoldoende gesteld. Het Hof verwijst hier naar de in het bestreden vonnis gegeven overwegingen en maakt deze tot de zijne. Het voegt daaraan nog toe dat [geïntimeerde] erop heeft gewezen dat het minder voor de hand ligt om af te spreken dat door de huurder aangebrachte verbeteringen bij het eind van de huur (volledig) worden vergoed dan om deze meteen met de huur te verrekenen, een stelling die [appellante] ook in hoger beroep onbesproken heeft gelaten. Ten aanzien van het schilderwerk geldt bovendien dat [appellante] haar stelling dat zij dit heeft laten uitvoeren tegenover de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] onvoldoende heeft onderbouwd. De bij pleidooi in hoger beroep aangeboden bewijslevering is tegen die achtergrond niet aan de orde. Het bewijsaanbod is overigens ook onvoldoende gespecificeerd.
2.6
Ook ten aanzien van de tweede grondslag, ongerechtvaardigde verrijking, geldt dat [appellante] deze onvoldoende heeft onderbouwd. Het Gerecht heeft in zijn bestreden vonnis, waarmee het Hof zich ook dit punt verenigt, gewezen op de rechtspraak die inhoudt dat er voor een vergoeding wegens ongerechtvaardigde verrijking in dit verband bijzondere omstandigheden dienen te worden gesteld, en dat nader uitgewerkt in een aantal relevante factoren, maar [appellante] is ook in hoger beroep op deze factoren niet, of onvoldoende ingegaan.
2.7
De bedragen van US$ 2.250,00 en US$ 800,00 zijn derhalve niet toewijsbaar.
2.8
Wel toewijsbaar is de borg. Dat deze door [appellante] is betaald, staat als niet weersproken vast en daarmee is in beginsel ook de aanspraak van [appellante] op terugbetaling gegeven. Het bevrijdend verweer van [geïntimeerde] is dat zij de borg heeft verrekend (of wil verrekenen) met een huurachterstand over de maanden januari tot en met april 2016 ad US$ 1.564,24 maar dat verweer heeft [appellante] gemotiveerd bestreden. [appellante] heeft reeds bij inleidend verzoekschrift betwist dat er sprake is geweest van een huurachterstand en zij stelt dat [geïntimeerde] dit argument pas bij brief van haar gemachtigde van 20 september 2016 naar voren heeft gebracht; een aanmaning is nooit gegeven, wat voor de hand zou hebben gelegen wanneer [appellante] meerdere maanden huur onbetaald had gelaten. [geïntimeerde] is op deze stellingen niet ingegaan en zij heeft ook geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat er wel is aangemaand of dat de overeenkomst wegens wanbetaling is beëindigd. Evenmin heeft zij in reconventie betaling van (het restant) van de achterstand gevorderd. Ook is onduidelijk wat de hoogte van de huur in de maanden januari tot en met april 2016 is geweest: het standpunt van [appellante] impliceert dat de huur toen US$ 450,00 bedroeg, het bedrag dat zij stelt maandelijks te hebben betaald. Om die redenen zal het Hof het verrekeningsverweer, waarvan de gegrondheid niet op eenvoudige wijze is vast te stellen, met gebruikmaking van zijn bevoegdheid ex artikel 6:136 BW passeren
2.9
Het bestreden vonnis zal daarom (gedeeltelijk) worden vernietigd om een bedrag van US$ 782,12 alsnog toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente als gevorderd. De kostenveroordeling in eerste aanleg blijft in stand omdat [appellante] in die instantie de overwegend in het ongelijk gestelde partij is. In hoger beroep zullen de proceskosten worden gecompenseerd nu beide partijen gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, met uitzondering van de daarin uitgesproken proceskostenveroordeling ;
en opnieuw recht doende:
veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellante] te betalen een bedrag van
US$ 782,12, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 december 2016;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde;
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.A. Saleh, H.J. Fehmers en F.W.J. Meijer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 13 november 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.