ECLI:NL:OGHACMB:2018:183

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
20 november 2018
Publicatiedatum
11 december 2018
Zaaknummer
AUA201300136 en AUA2018H00070
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen verstekvonnissen in civiele zaak met betrekking tot scheiding en deling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de man tegen verstekvonnissen die zijn gewezen door het Gerecht in eerste aanleg van Aruba. De man, oorspronkelijk gedaagde en thans appellant, heeft op 28 augustus 2015 een akte van appel ingediend tegen de vonnissen van 8 oktober 2014 en 17 juni 2015. In zijn memorie van grieven heeft hij zes grieven aangevoerd en verzocht om vernietiging van de vonnissen, met de vraag om de scheiding en deling opnieuw uit te spreken. De vrouw, oorspronkelijk eiseres en thans geïntimeerde, heeft in haar memorie van antwoord verzocht om kosteloos te mogen procederen en heeft geconcludeerd dat het Hof de man niet-ontvankelijk moet verklaren in zijn hoger beroep.

De procedure heeft geleid tot de beoordeling van de vraag of de man in zijn hoger beroep ontvankelijk is. Het Hof heeft vastgesteld dat de man in eerste aanleg niet is verschenen en dat de bestreden vonnissen bij verstek zijn gewezen. De man had binnen de termijn van artikel 84 Rv verzet moeten instellen tegen de verstekvonnissen, maar heeft dit nagelaten. Het Hof oordeelt dat de man niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn hoger beroep, omdat hij niet heeft aangetoond dat hij in eerste aanleg wel was verschenen of het verstek had gezuiverd. De man wordt bovendien veroordeeld in de proceskosten van de vrouw, die zijn begroot op NAf 3.000,-.

Het vonnis is uitgesproken op 20 november 2018 door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2018 Vonnis no.:
Registratienummers: AR3013/13 ghis79230 H 189/16
AUA201300136 AUA2018H00070
Uitspraak: 20 november 2018
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende in Aruba,
oorspronkelijk gedaagde,
thans appellant,
gemachtigde: mr. P.M.E. Mohamed,
tegen
[GEÏNTIMEERDE],
wonende in Aruba,
oorspronkelijk eiseres,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. G.L. Griffith.
De partijen worden hierna de man en de vrouw genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij akte van appel van 28 augustus 2015 is in hoger beroep gekomen van de tussen partijen gewezen en op 8 oktober 2014 en 17 juni 2015 uitgesproken vonnissen van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (verder: het Gerecht).
1.2
Bij op 9 oktober 2015 ingekomen memorie van grieven, met productie, heeft de man zes grieven tegen de vonnissen aangevoerd en toegelicht. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof de vonnissen zal vernietigen en opnieuw recht doende de scheiding en deling uitspreekt met inachtneming van het in de memorie gestelde, kosten rechtens.
1.3
Bij memorie van antwoord van 12 mei 2016, met producties, heeft de vrouw verzocht kosteloos te mogen procederen en geconcludeerd dat het Hof de man in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk zal verklaren dan wel de vonnissen waarvan beroep zal bevestigen, met veroordeling van de man in de kosten van de procedure in hoger beroep.
1.4
Op de daarvoor nader bepaalde dag heeft de vrouw pleitnotities overgelegd.
De man heeft daarvan afgezien.
1.5
Vonnis is gevraagd en bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1
Ingevolge artikel 880 lid 2 Rv behoeft de vrouw in hoger beroep niet opnieuw worden toegelaten om kosteloos te procederen.
2.2
In eerste aanleg heeft de man geen gedingstukken ingediend. In het tussenvonnis van 14 mei 2014, waarbij een comparitie is gelast, heeft het Gerecht vermeld dat tegen de man op de rolzitting van 5 februari 2014 akte niet dienen is verleend. In het tussenvonnis van 8 oktober 2014 heeft het Gerecht vastgesteld dat de man ondanks behoorlijk te zijn opgeroepen niet was verschenen. Uit het eindvonnis blijkt niet dat de man alsnog is verschenen.
2.3
De bestreden vonnissen zijn daarmee bij verstek gewezen, ook al heeft het Gerecht dat niet met zoveel woorden vastgesteld en staat in de aanhef van de drie vonnissen bij de naam van de man steeds vermeld dat hij procedeert in persoon en niet dat hij niet is verschenen. Het wezen prevaleert hier boven de vorm.
2.3
Tegen de verstekvonnissen had de man, binnen de in artikel 84 Rv genoemde termijn, verzet moeten instellen en geen hoger beroep. Omdat de man nadat de vrouw hierop in haar memorie van antwoord had gewezen niet alsnog heeft aangetoond dat hij in eerste aanleg wel was verschenen of het verstek had gezuiverd, en conversie van het rechtsmiddel van hoger beroep in dat van verzet bij de huidige stand van de rechtspraak van de Hoge Raad niet is toegestaan, dient het Hof de man in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
2.4
De man zal worden veroordeeld in de proceskosten van de vrouw, begroot op NAf 3.000,-.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep;
veroordeelt de man in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van de vrouw gevallen en tot op heden begroot op NAf 3.000,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.A. Saleh, M.W. Scholte en F.W.J. Meijer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba uitgesproken op 20 november 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.