In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de besloten vennootschap Manrique Capriles & Sons B.V. (hierna: MCS) tegen de Landsontvanger van Curaçao. MCS, vertegenwoordigd door mr. S.M. Saleh, was oorspronkelijk gedaagde in reconventie en is thans appellante. De Landsontvanger, vertegenwoordigd door mr. R.A.P.H. Pols, was oorspronkelijk opposant en is thans geïntimeerde. De procedure betreft een bodembeslag dat door de Landsontvanger is gelegd in het kader van een belastingschuld van MCG, waarvan MCS de aandeelhouder is.
De zaak is eerder behandeld in een tussenvonnis van 24 juli 2018. MCS heeft bewijs van nabetaling van griffierecht overgelegd en het vonnis is op 23 oktober 2018 gevraagd en bepaald. De Landsontvanger heeft aangevoerd dat MCS niet-ontvankelijk is in het hoger beroep omdat zij de belastingschuld niet in consignatie heeft gestort. MCS heeft dit verweer bestreden door te stellen dat de betreffende artikelen van de Landsverordening Dwanginvordering alleen van toepassing zijn op de belastingschuldige die verzet heeft ingesteld.
Het Hof heeft geoordeeld dat de Ontvanger geen belang heeft bij dit verweer. MCS heeft ook aangevoerd dat de Ontvanger telefonisch heeft medegedeeld dat haar verzetten gegrond waren verklaard, maar het Hof heeft deze stelling verworpen. Het Hof concludeert dat MCS onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar stellingen en dat de grieven falen. Het vonnis waarvan beroep wordt bevestigd en MCS wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.