ECLI:NL:OGHACMB:2018:166

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
21 augustus 2018
Publicatiedatum
29 oktober 2018
Zaaknummer
AR 1655/2015 ghis 82148/2017 H 172/17 AUA201500634 AUA2016H00089
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurovereenkomst en onderhoudsverplichtingen van de huurder in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een huurovereenkomst tussen de appellanten, verhuurders, en de geïntimeerden, huurders, met een garantsteller. De huurovereenkomst werd op 2 februari 2012 gesloten voor een periode van 36 maanden. De huurprijs was vastgesteld op € 350,-, waarbij de huurder verantwoordelijk was voor het onderhoud van het pand. De appellanten hebben in hoger beroep beroep gedaan op een eerdere uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, waarin hun vorderingen werden afgewezen. De appellanten stelden dat de geïntimeerden tekortgeschoten waren in hun onderhoudsverplichtingen, wat leidde tot schade aan het pand. De geïntimeerden betwistten deze claims en stelden dat de appellanten zelf verantwoordelijk waren voor het onderhoud. Het Hof heeft vastgesteld dat er een verstoorde relatie was tussen de partijen, wat de communicatie bemoeilijkte. Het Hof oordeelde dat de appellanten niet voldoende bewijs hadden geleverd dat de geïntimeerden in gebreke waren gebleven. Het Hof heeft de vorderingen van de appellanten deels toegewezen, waarbij de geïntimeerden hoofdelijk werden veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van Afl. 2.027,88, met wettelijke rente, en de proceskosten werden gecompenseerd.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2018 Vonnis no.:
Registratienummer: AR 1655/2015 ghis 82148/2017 H 172/17 AUA201500634 AUA2016H00089
Uitspraak: 21 augustus 2018
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
[APPELLANT SUB1],
[APPELLANT SUB2],
beiden wonende in Aruba,
oorspronkelijk eisers,
thans appellanten,
gemachtigde: mr. D.G. Kock,
tegen
[GEÏNTIMEERDE SUB1],
[GEÏNTIMEERDE sub2],
beiden wonende in Aruba,
oorspronkelijk gedaagden,
thans geïntimeerden,
en
[GEÏNTIMEERDE],
wonende in Aruba,
oorspronkelijk gedaagde als garantsteller,
thans geïntimeerde,
procederend in persoon, mede namens de andere geïntimeerden.
De partijen worden hierna [appellanten] c.s., [geïntimeerden] c.s. en [geïntimeerde] genoemd.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Bij akte van appel van 28 november 2016 zijn [appellanten] c.s. in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 19 oktober 2016 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (verder: het Gerecht).
1.2 Bij op 9 januari 2017 ingekomen memorie van grieven hebben [appellanten] c.s. vier grieven tegen het vonnis in conventie aangevoerd en toegelicht. Hun conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en hun vorderingen in conventie alsnog zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerden] c.s. en [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties.
1.3 Bij memorie van antwoord heef [geïntimeerde] mede namens [geïntimeerden] c.s. de grieven bestreden. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof het bestreden vonnis zal bevestigen, met veroordeling van [appellanten] c.s. in de proceskosten in hoger beroep.
1.4 Op de daarvoor nader bepaalde dag hebben partijen pleitnotities overgelegd.
1.5 Vonnis is gevraagd en nader bepaald op heden.
2. De beoordeling
2.1.1 In hoger beroep kan worden uitgegaan van het volgende (zie onder meer rov. 2.1 tot en met 2.14 van het bestreden vonnis).
2.1.2 Op 2 februari 2012 is tussen [appellanten] c.s. als verhuurders enerzijds en [geïntimeerden] c.s. als huurders en [geïntimeerde] als hun ”garantsteller” anderzijds een huurovereenkomst voor de duur van 36 maanden tot stand gekomen betreffende het huis aan de [adres] te Aruba.
2.1.3 De overeengekomen huurprijs bedroeg € 350,-, waarbij (in artikel 1) is bepaald dat
deze “verminderde huurprijs”door partijen is overeengekomen
“op basis van door huurder te verrichten onderhoud, inclusief achterstallig onderhoud, waarvoor verhuurder alle materiaal hiervoor benodigd beschikbaar stelt.”Daarbij wordt verwezen naar een bijlage, die niet in het geding is gebracht.
2.1.4 De artikelen 4 tot en met 7 van de huurovereenkomst luiden als volgt:
“4.Onderhoud: huurder, heeft zich verplicht het pand te onderhouden, inclusief de 2 kamers achter op de porch. De 2 kamers op de achterporch mogen door huurder niet gebruikt worden.

5.Te verrichten werkzaamheden en staat van het pand:

huurder, heeft zich verplicht de afgesproken werkzaamheden, t.w.:

- Het dak met inbegrip van dakasfalt te repareren;
- De boeiplanken rondom het huis;
- Verfwerkzaamheden aan de buitenkant van het pand te completeren uiterlijk 6 maanden na ingang van gebruikname van het pand, t.w. eind augustus 2012. Huurder dient bij beëindiging van deze overeenkomst het pand in de originele staat op te leveren conform de te maken fotoreportage bij beëindiging van de hierboven afgesproken werkzaamheden.

6.Verplichte variabele lasten door de huurder:

- Het ledigen van de septictank;
- Kosten pest control
- Alle huurders onderhoud en klein onderhoud (schilderwerk binnenhuis, hang-

en sluitwerk), zoals een goed huurder betaamt.

- Gas, licht, water, internet, telefoonaansluiting en gebruik.
- De tuin (voor en achter) incl. bomen en planten
- Het gedeelte trottoir en de oprit.

7.Garantstelling:

Ter meerdere zekerheid voor nakoming van de verplichtingen van huurder stelt de heer Marco [geïntimeerde] zich hiervoor garant. Dat wil zeggen dat deze laatste de verplichtingen van huurder zal nakomen ingeval deze in gebreke is.
De garantstelling is gebaseerd op de toezegging van verhuurder aan de garantsteller dat bij verkoop van het pand door verhuurder deze garantsteller als eerste voorrang geniet bij het onderhandelen voor de verkoop van het pand. Garantsteller mag dan het pand kopen voor een bedrag van € 150.000,00.”
2.1.5
Bij brief van 27 juli 2012 stellen [appellanten] c.s. vast dat de overeengekomen werkzaamheden als bedoeld in artikel 5 van de huurovereenkomst niet zijn geschied binnen de gestelde termijn en dat de consequentie hiervan is dat [geïntimeerden] c.s.
nietsmeer hoeven te doen aan het huis en dat de afgesproken werkzaamheden door een extern bedrijf uitgevoerd zullen worden
2.1.6
Bij brief van 1 augustus 2012 delen [appellanten] c.s. aan [geïntimeerden] c.s. onder meer mee dat [geïntimeerden] c.s. tot op heden in gebreke zijn gebleven aangaande de gemaakte afspraken met uitzondering van het dak dat nog niet compleet is gerepareerd, en voorts dat:.
“verhuurders […]zich het recht [voorbehouden] om via zaakwaarneming al het materiaal dat is opgeslagen in de appartementen z.s.m. op te halen, dit betekent concreet dat jullieniets maar dan ook nietsmeer aan onderhoud van het pand [adres] hoeven te doen.”
2.1.7
In reactie hierop schrijft [geïntimeerde] bij e-mailbericht aan [appellanten] c.s. van
28 juli 2012 dat hij niet instemt met een eenzijdige contractwijziging, open staat voor onderhandeling en tot die tijd het oorspronkelijke contract zal volgen. Tevens maakt [geïntimeerde] melding van een groot aantal gebreken in de woning aan onder meer elektrische installaties, een lekkende afvoer, klemmende ramen en deuren vanwege houtrot of doorgeroest sluitwerk.
2.1.8
Bij brief van 1 augustus 2012 hebben [appellanten] c.s. aan [geïntimeerden] c.s. laten weten de huur te willen opzeggen per 6 januari 2013. Daartoe hebben zij een verzoek gedaan bij de huurcommissie van Aruba. De huurcommissie heeft het verzoek bij beschikking van 4 oktober 2012 afgewezen omdat [appellanten] c.s. niet aannemelijk hadden kunnen maken dat sprake was van een verstoorde relatie noch dat [appellanten] c.s. gegronde redenen hadden de huurovereenkomst te beëindigen. Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] c.s. geen beroep ingesteld.
2.1.9
Nadat [appellanten] c.s. bij brief van 23 januari 2013 hadden gesommeerd het gehuurde te ontruimen, hebben zij zich op 12 februari 2013 opnieuw tot de huurcommissie gewend. In haar beschikking van 28 maart 2013 heeft de huurcommissie overwogen dat nu [appellanten] c.s. de huur niet tijdig hebben opgezegd deze doorloopt tot 6 januari 2015. Vervolgens heeft zij [appellanten] c.s., in verband met eigen gebruik, toestemming verleend om de huurovereenkomst uiterlijk 6 januari 2015 op te zeggen c.q. te beëindigen. Deze beslissing is in het door [appellanten] c.s. ingestelde beroep door het Gerecht bevestigd bij beschikking van 11 februari 2014.
2.1.10
Het gehuurde is op 9 december 2014 geïnspecteerd door de Dienst Huur-&Consumentenzaken. De conclusie van de inspecteurs is dat het huis, behalve normale slijtage van de laatste jaren, schoon en in goede staat van onderhoud verkeert en geen zichtbare mankementen vertoont.
2.1.11
De huurders hebben de woning omstreeks 6 januari 2015 ontruimd.
2.1.12
Op 6 januari 2015 heeft een inspectie plaats gevonden in aanwezigheid van en de gemachtigde van [appellanten] c.s. en haar kantoorgenoot mr. D. Illes. Van deze inspectie zijn foto’s gemaakt die als productie 20 bij het inleidend verzoekschrift zijn overgelegd.
2.1.13
Bij e-mailbericht van 16 januari 2015 deelt de gemachtigde van [appellanten] c.s. aan [geïntimeerden] c.s. en [geïntimeerde] mee dat er tijdens de inspectie een groot aantal gebreken is geconstateerd, waaronder vieze en (zwaar) beschadigde muren, plafonds en kozijnen, opengebroken deuren, vermiste spullen, beschadigde hekwerken, beschadigd dak, lekkages, niet werkende toiletten, schimmel en een groot aantal andere zaken. Verhuurders kondigen tevens aan dat zij een schaderapport laten opmaken.
2.1.14
Bij brief van 6 februari 2015 stellen [appellanten] c.s. [geïntimeerden] c.s. aansprakelijk voor de door hen geleden schade ad Afl. 29.540,00. Voorts wensen zij teruggave van de ter beschikking gestelde materialen, die volgens hen bij de inspectie verdwenen bleken te zijn. Zij beroepen zich voor hun schade mede op een bij de brief aan [geïntimeerden] c.s. gevoegd rapport - opgemaakt door J.D. Ecury-Saponara (hierna: Ecury) van Capricorn One N.V. op 19 januari 2015 - welk rapport als productie 23 bij verzoekschrift is overgelegd. Dit rapport bevat de bevindingen van Ecury, gebaseerd op een visuele inspectie op 13 januari 2015 en de mondeling verkregen informatie van verhuurders. De conclusie van de rapporteur is dat het pand
“werkelijk uitgeleefd is”en dat de meest simpele onderhoudswerkzaamheden niet zijn uitgevoerd. Ook vindt rapporteur het huis smerig.
2.1.15
Bij brief van 3 juni 2015 stellen verhuurders huurders en garantsteller in gebreke en worden huurders en garantsteller gesommeerd om een bedrag ad Afl. 29.540,00 te voldoen uiterlijk op 26 juni 2015.
2.2
In eerste aanleg hebben [appellanten] c.s. in conventie gevorderd dat het Gerecht voor recht zal verklaren dat [geïntimeerden] c.s. en [geïntimeerde] zijn tekortgeschoten in de nakoming van hun contractuele verplichtingen en daarom hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door [appellanten] c.s. geleden schade en, voorts, dat het Gerecht [geïntimeerden] c.s. en [geïntimeerde] zal veroordelen, uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van een bedrag van Afl. 29.540,- aan schadevergoeding, een bedrag van Afl. 2.000,- aan buitengerechtelijke kosten en de proceskosten met inbegrip van de nakosten, deze bedragen steeds te vermeerderen met de wettelijke rente.
2.3
In reconventie hebben [geïntimeerden] c.s. en [geïntimeerde] een tegenvordering ingesteld, die strekt tot betaling van een bedrag van Afl. 10.060,12 ter compensatie van verminderd woongenot, niet terug gestorte borg, de kosten voor het maken van een Senso-uitdraai, inkt en papier,
het “uitzoeken en op papier stellen van alles en het lezen en beantwoorden van de conclusie van repliek”alsmede een door het Gerecht te bepalen bedrag ter vergoeding van
“inwinnen informatie advocaat, kosten van het proces, kosten voor eindinspectie, stress en zwartmakerij, het onderhoud dat door dhr [geïntimeerden] en [geïntimeerde] is uitgevoerd buiten het contract, de ritten naar [het Gerecht]”en het aangetekend versturen van post.
2.4
In het bestreden vonnis heeft het Gerecht de vorderingen, zowel in conventie als in reconventie, afgewezen en daarbij bepaald dat elke partij de eigen kosten draagt.
2.5
Grief 1 is naar het Hof begrijpt gericht tegen het oordeel van de eerste rechter dat [geïntimeerden] c.s. niet zijn tekortgeschoten in de nakoming van hun verplichting de in artikel 5 genoemde werkzaamheden (tijdig) uit te voeren. Die werkzaamheden betreffen steeds groot onderhoud waarvoor normaal gesproken de verhuurder verantwoordelijk zou zijn. Tegenover de verplichting van [geïntimeerden] c.s. dit groot onderhoud te verrichten stond een wezenlijke reductie van de huur tot € 350,-. Onder aanvulling van (de grondslag van) hun eis stellen [appellanten] c.s. dat, ongeacht of de onder 2.1.7 en 2.1.8 vermelde berichten tot partiële ontbinding van de overeenkomst hebben geleid, [geïntimeerden] c.s. (en daarmee ook [geïntimeerde]) zijn gehouden om de door [appellanten] c.s. geleden schade uit hoofde van wanprestatie dan wel ongerechtvaardigde verrijking te vergoeden. Dit laatste omdat [geïntimeerden] c.s. van de lage huur hebben kunnen profiteren zonder zelf de afgesproken tegenprestatie te verrichten, aldus [appellanten] c.s.
2.6
Uit de stukken blijkt dat partijen al vrij kort na het ingaan van de huur in een sfeer van verwijten en wantrouwen zijn terechtgekomen, waardoor het kennelijk niet langer mogelijk was om over de nadere omlijning en de uitvoering van de verplichtingen over en weer goed te communiceren.
Hoe deze animositeit precies is ontstaan, kan, mede door het ontbreken van stukken met betrekking tot de communicatie in de eerste maanden van de huur, niet worden vastgesteld en het is voor de verdere beoordeling van de vorderingen ook niet van belang. Voldoende is de constatering dat partijen voor het voortduren van de spanningen en het escaleren van het conflict en voor hun wijze van communiceren beiden verantwoordelijk zijn geweest.
2.7
Uit het dossier blijkt dat partijen in 2012 uitvoerig over de uitvoering van de in artikel 5 vermelde werkzaamheden hebben gecommuniceerd, onder meer het e-mailbericht van [geïntimeerde] van 4 mei 2012, met enkele vragen en voorstellen, en de reactie daarop van [appellanten] c.s. Ook staat vast dat vóór 1 augustus 2012 werkzaamheden aan het dak zijn uitgevoerd. Niettemin hebben [appellanten] c.s. reeds op 27 juli 2012 (dus nog vóór het verstrijken van de termijn van zes maanden) via hun zaakwaarnemer P. Voornhout (hierna: Voornhout) aan [geïntimeerden] c.s. laten weten dat zij niets meer aan het huis hoefden te doen, waarbij zij kennelijk (vooral) het oog hadden op de in artikel 5 genoemde werkzaamheden. Ook wordt een verzoek tot beëindiging van de huur aangekondigd. De aanleiding daarvoor was, naar het Hof begrijpt, er mede in gelegen dat een tweetal bezoeken van [appellanten] c.s. aan het gehuurde in juli 2012 door toedoen van [geïntimeerde] flink uit de hand waren gelopen.
Daargelaten in hoeverre op dat moment al sprake was van tekortkomingen geldt dat [appellanten] c.s. nog niet gerechtigd waren de werkzaamheden op kosten van [geïntimeerden] c.s. door een derde te laten uitvoeren zonder eerst [geïntimeerden] c.s. in staat te stellen alsnog aan hun verplichtingen te voldoen. Dat de termijn van zes maanden in artikel 5 van de overeenkomst door partijen was bedoeld als een fatale termijn, hebben [appellanten] c.s. niet gesteld en het Hof acht het ook niet redelijk deze termijn zo te verstaan. De primair aangevoerde grondslag kan de vordering dan ook niet dragen.
2.8
Na deze mededelingen van Voornhout, en nadat het verzoek van [appellanten] c.s. tot beëdiging van de huur door de huurcommissie was afgewezen, hebben [appellanten] c.s. kennelijk geen nieuwe poging gedaan om een derde in te schakelen. Van de kant van de huurders heeft [geïntimeerde] voorstellen gedaan over hoe de werkzaamheden aan te pakken. De correspondentie wijst erop dat partijen ervan uitgingen dat de overeenkomst (wederom of) nog steeds van kracht was en dat zij pogingen - zij het tandenknarsend en in een grimmige sfeer - hebben gedaan deze na te leven. Die sfeer zal er mede debet aan zijn geweest dat dit niet naar wederzijdse tevredenheid is gebeurd. Zo staat als onweersproken vast dat het vervangen van de laatste boeiboorden en de daarmee volgens [geïntimeerde] (zie onder meer zijn bericht van 20 juli 2012) samenhangende reparatie van de rest van het dak en het verhelpen van de resterende lekkage, niet is gedaan omdat [appellanten] c.s. weigerden de kosten van de steiger voor hun rekening te nemen. Dit ten onrechte, omdat anders dan door [appellanten] c.s. wordt betoogd, niet aannemelijk is dat partijen met
“alle materiaal hiervoor benodigd”niet mede de steiger hebben bedoeld. Omstandigheden die een dergelijke uitleg zouden kunnen dragen zijn ook niet gesteld. De kosten voor het alsnog vervangen van de boeiboorden worden dan ook vergeefs gevorderd.
2.9
Waar het gaat om het dak, moet de conclusie zijn dat onvoldoende is vast te stellen in welke mate [appellanten] c.s. er zelf verantwoordelijk voor zijn geweest dat het dak problemen is blijven geven. Uit de gewisselde e-mailberichten blijkt dat partijen het hebben gehad over lekkage en de staat van het dak, ook na de door [geïntimeerden] c.s. uitgevoerde werkzaamheden. [appellanten] c.s. hebben in dat stadium al hun twijfels geuit over de deugdelijkheid van het werk. Anderzijds klaagde ook [geïntimeerde] bij herhaling over lekkage die (mede) het gevolg zou zijn van werkzaamheden die door [appellanten] c.s. gedaan zouden moeten worden. Het had dan op de weg van beide partijen gelegen om deze punten verder te bespreken en te onderzoeken welke nadere maatregelen nodig waren en wie, overeenkomstig de letter en de geest van de gemaakte afspraken, daarvan de kosten zou moeten dragen. [geïntimeerde] heeft daartoe, althans per e-mail, ook een aanzet gegeven. Van een constructieve reactie van [appellanten] c.s. is echter niet gebleken. Zij hebben noch tijdens de huurrelatie noch na de overdracht duidelijk omschreven welke klachten zij hadden, laat staan [geïntimeerden] c.s. schriftelijk in gebreke gesteld en hun alsnog de gelegenheid geboden dit punt te herstellen. Ongetwijfeld hebben de verstoorde relatie en de door [appellanten] c.s. als dominant en agressief ervaren opstelling van [geïntimeerde] het overleg bemoeilijkt, maar het is uiteindelijk aan beide partijen te wijten dat zij dit punt hebben laten liggen en getuige de klachten over lekkage en schimmel mag worden aangenomen dat ook [geïntimeerden] c.s. last hebben gehad van dit verzuim. Ten slotte moet worden geconstateerd dat [appellanten] ook in dit geding wel stellen dat het aanbrengen van het dakleer ondeugdelijk is gebeurd, maar daarbij verder niet toelichten tot welke schade dat heeft geleid en welk deel van de vordering (of van het in het schaderapport van Ecury vermelde bedrag van Afl. 1.850,-) daarop betrekking heeft.
2.1
Wat betreft het buitenschilderwerk staat vast dat het is gedaan, zij het pas in maart 2013. Voor zover die vertraging al niet mede aan [appellanten] c.s. zelf te wijten is geweest, geldt dat onvoldoende is toegelicht welke schade [appellanten] c.s. hebben geleden doordat dit schilderwerk later dan overeengekomen is uitgevoerd.
2.11
De conclusie is dat de vordering tot schadevergoeding wegens wanprestatie, voor zover gebaseerd op artikel 5 van het contract, niet kan worden toegewezen. Datzelfde geldt, zo volgt, voor de vordering op basis van artikel 6:212 BW. Er is geen sprake van verarming en zo die er wel is, is deze niet ongerechtvaardigd. De lagere huur steunt immers op het contract en voor zover al kan worden aangenomen dat de bedongen werkzaamheden niet zijn uitgevoerd, is dit mede aan [appellanten] c.s. zelf toe te rekenen. Dat betekent dat grief 1 faalt.
2.12
De grieven 2 en 3 hebben betrekking op de verplichting van [geïntimeerden] c.s. om naast de bijzondere werkzaamheden van artikel 5 ook het normale huurdersonderhoud zoals mede omschreven in artikel 6 van de overeenkomst te verrichten. Ook dat hebben [geïntimeerden] c.s. nagelaten, zo stellen [appellanten] c.s., en het Gerecht heeft hun vordering tot vergoeding van de schade dan ook ten onrechte afgewezen, mede op grond van de onjuiste overweging dat [geïntimeerden] c.s. onweersproken hadden gesteld dat het huis ernstig verwaarloosd en zelfs bijna onbewoonbaar was.
2.13
Ook deze klachten falen. Juist is dat [geïntimeerden] c.s. zich tot het in artikel 6 bedoelde onderhoud hebben verplicht, dat zij van die verplichting niet zijn ontheven en dat deze ertoe leidt dat zij het gehuurde in de originele, conform artikel 5 verbeterde, staat dienden op te leveren. Probleem is hier echter, dat zoals ook het Gerecht heeft overwogen, de originele toestand niet is vastgelegd en daarmee niet kenbaar is. Mede gelet op de zeer lage huur kan er niet reeds op grond van artikel 7A:1568 BW van worden uitgegaan dat het gehuurde
- behoudens de in artikel 5 genoemde werkzaamheden - in goede staat van onderhoud verkeerde. Daarbij komt dat [geïntimeerde] al vanaf mei 2012 - en kennelijk ook al eerder - melding heeft gemaakt van onderhoudsgebreken, waaronder een lekkende afvoer en gebrekkig hang- en sluitwerk. Op die herhaalde klachten is voor zover het Hof kan zien door [appellanten] c.s. niet gereageerd met de stelling dat die gebreken er niet (kunnen) zijn en evenmin dat [geïntimeerden] c.s., vanwege de lage huur, ertoe waren gehouden al het achterstallig onderhoud te verrichten. Bij het ontbreken van duidelijkheid over de beginsituatie kan daarom niet, ook niet op grond van de door [appellanten] c.s. overgelegde foto’s en/of het schaderapport, worden vastgesteld dat [geïntimeerden] c.s. in hun verplichting tot het verrichten van normaal huurdersonderhoud en de daaruit voortvloeiende opleveringsverplichting zijn tekortgeschoten.
2.14
Uit de overgelegde correspondentie valt af te leiden dat [geïntimeerde] zich bij het maken van afspraken over de voor- en eindinspectie op zijn zachtst gezegd weinig inschikkelijk heeft opgesteld. Het is echter maar de vraag of het in de verstoorde verhouding tussen hem en (de gemachtigde van ) [appellanten] c.s. nog tot een goede opname en een constructief gesprek over de eventueel nog te verhelpen gebreken was gekomen en er meer duidelijkheid was ontstaan over de vraag in hoeverre het opgeleverde afweek voor de originele toestand. In elk geval kan, gelet op de verziekte verhoudingen, aan de omstandigheid dat, zoals [appellanten] c.s. lijken te stellen, [geïntimeerden] c.s. en [geïntimeerde] de inspecties hebben willen ontlopen, nog geen vermoeden of aanwijzing worden ontleend dat zij zijn tekortgeschoten in hun onderhoudsverplichtingen.
2.15
Dat de originele staat niet meer kan worden vastgesteld staat echter los van de eindschoonmaak. Partijen zijn het er ook over eens dat [geïntimeerden] c.s. het gehuurde netjes schoongemaakt dienden op te leveren. [geïntimeerden] c.s. stellen dat zij dat ook hebben gedaan en wijzen daartoe op enkele schriftelijke verklaringen van personen die met de schoonmaak zeggen te hebben geholpen, op de verklaring van de huurcommissie en op de overgelegde foto’s die op 6 december 2014 zijn genomen. [geïntimeerden] c.s. en [geïntimeerde] hebben echter niet weersproken dat zij kort voor de sleutelafgifte op 10 december 2015 nog een groot feest in het gehuurde hebben gegeven. Dat verklaart dan, naar het Hof zal aannemen, waarom de gemachtigde van [appellanten] c.s. en de schaderapporteur Ecury op 6 januari 2015, de werkelijke opleveringsdatum, een ernstig vervuild huis hebben aangetroffen. Het Hof zal de in het rapport van Ecury genoemde schoonmaakkosten van Afl. 2.200,- die inhoudelijk niet zijn bestreden en die niet onredelijk voorkomen, toewijzen, met de wettelijke rente zoals gevorderd.
2.16
Of juist is, zoals [appellanten] c.s. stellen, dat [geïntimeerden] c.s. de twee kamers op de achterporch hebben onderverhuurd, hoeft niet te worden onderzocht omdat onvoldoende is onderbouwd dat, en in welke mate, [appellanten] c.s. daardoor schade hebben geleden.
2.17
Voor zover de derde grief er mede toe strekt dat [geïntimeerden] c.s. en [geïntimeerde] alsnog worden veroordeeld tot betaling van achterstallige huur, is deze gedeeltelijk gegrond. In het huurcontract is bepaald dat de huur op de Nederlandse rekening van [appellanten] c.s. moest worden betaald. Dat [appellanten] c.s. erin hebben toegestemd om, ter vermijding van transactiekosten, een Arubaanse rekening te openen, maar die toezegging niet zijn nagekomen, blijkt niet uit het dossier. Daaruit blijkt wel dat hun zaakwaarnemer Voornhout in zijn brief van 20 juli 2012 een Arubaanse rekening heeft aangewezen waarop de huur kon worden voldaan. Niettemin hebben [geïntimeerden] c.s. volhardt in het betalen op de Nederlandse rekening. Omdat [geïntimeerden] c.s. ervoor dienden te zorgen dat [appellanten] c.s. het volledige afgesproken huurbedrag zouden ontvangen en de transactiekosten voor hun rekening kwamen, hebben zij een tijd lang te weinig huur betaald. Het gaat daarbij om een periode van 23 maanden. Gedurende de laatste twaalf maanden hebben [geïntimeerden] c.s. de huur (een bedrag van aanvankelijk Afl. 824,19, later Afl. 829,19) overgemaakt naar de Arubaanse derdengeldrekening van het kantoor van de gemachtigde van [appellanten] c.s. Over de hoogte van deze bedragen zijn geen klachten geuit. Toewijsbaar is dan 23 x Afl. 17,-.= Afl. 391,-. Wettelijke rente over dit bedrag is niet gevorderd.
2.18
Nu de vordering van [appellanten] c.s. deels wordt toegewezen, zijn partijen in beide instanties deels in het gelijk en deels in het ongelijk gesteld en is een kostencompensatie aangewezen. Dat elke partij de eigen kosten draagt, strookt overigens ook met de constatering dat beide partijen verantwoordelijk zijn voor de sfeer waarin het tot een uitvoering van de overeenkomst naar de aanvankelijke bedoelingen en verwachtingen van partijen niet is gekomen.
2.19
In de memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] geschreven vast te houden aan de tegenvordering in reconventie. Dat dient te worden opgevat als een incidentele grief. Aan [appellanten] c.s. is echter geen gelegenheid geboden om een memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep te nemen en zij hebben in hun pleitnota in hoger beroep ook geen verweer tegen deze vordering gevoerd. Omdat zij dat in eerste aanleg wel hadden gedaan, en de vordering in hoger beroep niet met nieuwe argumenten is toegelicht, behoeven [appellanten] c.s. niet alsnog in de gelegenheid te worden gesteld tot nader verweer. Onder verwijzing naar rov. 2.18 zal de vordering ook in hoger beroep als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen, met uitzondering van de borg. Die is bedoeld om te worden verrekend met eventuele schadevorderingen en dat is kennelijk ook wat [appellanten] c,s. onder 54 van hun conclusie van repliek bedoelen. Het verder niet bestreden bedrag van Afl. 563,12 zal het Hof op de toe te wijzen schadevergoeding ad Afl. 2.200,- in mindering brengen. Het door [geïntimeerden] c.s. en/of [geïntimeerde] als garantsteller te betalen bedrag komt daarmee uit op Afl. 2.027,88 (Afl. 2.200,- plus Afl. 391,- minus Afl. 563,12).
2.2
Omdat partijen geen bewijs hebben aangeboden van omstandigheden die, indien bewezen, tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, is voor bewijslevering geen plaats.
2.21
De grieven 2 en 3 slagen ten dele, zodat het bestreden vonnis dient te worden vernietigd. De vermeerderde eis in hoger beroep zal gedeeltelijk worden toegewezen, onder compensatie van de kosten van het geding in beide instanties.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw recht doende:
veroordeelt [geïntimeerden] c.s. en [geïntimeerde] hoofdelijk om aan [appellanten] c.s. te betalen een bedrag van Afl. 2.027,88 te vermeerderen met een wettelijke rente over Afl. 1.636,88 vanaf 15 juni 2015;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. H.J. Fehmers, F.W.J. Meijer en J. de Boer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba uitgesproken op 21 augustus 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.