ECLI:NL:OGHACMB:2018:165

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
21 augustus 2018
Publicatiedatum
29 oktober 2018
Zaaknummer
EJ162/2017 – ghis 84274 - AUA2017H00634 AUA2017H00145
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nabetaling loon en uitleg vaststellingsovereenkomst in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba. [Appellante] was in dienst bij Crown als supervisor en heeft in januari 2017 een verzoekschrift ingediend waarin zij betaling van een bedrag van Afl. 14.700,00 vorderde. Dit bedrag was het gevolg van een eenzijdige verlaging van haar maandelijks salaris door Crown, die in de periode van mei 2015 tot juni 2016 had plaatsgevonden. De vordering was gebaseerd op de stelling dat Crown haar salaris zonder instemming had verlaagd, wat Crown betwistte. Het Gerecht in eerste aanleg had de vordering van [appellante] afgewezen, omdat niet was aangetoond dat het salaris daadwerkelijk was verlaagd.

In hoger beroep heeft [appellante] aanvullende salarisstroken overgelegd, waaruit bleek dat haar salaris inderdaad was verlaagd. Het Hof verwierp het beroep van Crown op de vaststellingsovereenkomst, omdat niet was aangetoond dat de loonsverlaging tijdens de onderhandelingen over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst aan de orde was geweest. Het Hof oordeelde dat Crown onvoldoende bewijs had geleverd voor haar verweer en dat de verlaging van het salaris eenzijdig was doorgevoerd. Uiteindelijk heeft het Hof de beschikking van het Gerecht vernietigd en de vordering van [appellante] toegewezen tot een bedrag van Afl. 9.900,00, vermeerderd met wettelijke rente. Crown werd veroordeeld in de proceskosten van beide instanties.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2018 Vonnis no.:
Registratienummer: EJ162/2017 – ghis 84274 -
AUA2017H00634 AUA2017H00145
Uitspraak: 21 augustus 2018
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
B E S C H I K K I N G
in de zaak van:
[APPELLANTE],
wonende in Aruba,
oorspronkelijk verzoekster,
thans appellante,
gemachtigde: mr. D.G. Kock,
tegen
de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DUVIT STORES VBAhandelende onder de naam “
CROWN FURNITURE & MORE”,
gevestigd in Aruba,
oorspronkelijk verweerster,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. N.S. Gravenstijn.
De partijen worden hierna [appellante] en Crown genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij beroepschrift van 28 september 2017 is [appellante] in hoger beroep gekomen van de tussen partijen gegeven en op 22 augustus 2017 uitgesproken beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (verder: het Gerecht).
1.2
In dat beroepschrift heeft [appellante] beroepsgronden geformuleerd en toegelicht. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof de bestreden beschikking zal vernietigen en haar vorderingen alsnog zal toewijzen, met veroordeling van Crown, uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten in beide instanties.
1.3
Bij verweerschrift heeft Crown het hoger beroep bestreden. Haar conclusie strekt ertoe, primair, dat het Hof [appellante] niet-ontvankelijk zal verklaren, althans de bestreden beschikking zal bevestigen, en subsidiair, de verlaging van de vordering met Afl. 2.000,00 zal toestaan en de gevorderde vertragingsrente zal afwijzen dan wel matigen, een en ander met veroordeling van [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep.
1.4
Op de mondelinge behandeling ter zitting van 26 juni 2017 hebben de gemachtigden en vertegenwoordigers van Crown vragen van het Hof beantwoord en hebben de gemachtigden de zaak toegelicht aan de hand van daartoe overgelegde aantekeningen.
1.5
Aansluitend is beschikking aangezegd en bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1 [
appellante] was vanaf 7 februari 2007 bij Crown in dienst als “supervisor”. Begin 2016 hebben partijen vergeefs onderhandeld over beëindiging van de arbeidsovereenkomst tegen betaling door Crown van een beëindigings- vergoeding. Vervolgens heeft Crown een verzoek tot ontbinding gedaan dat door het Gerecht op 31 mei 2016 mondeling is behandeld. Op die zitting hebben partijen een in het proces-verbaal van de zitting neergelegde vaststellingsovereenkomst gesloten met de volgende inhoud:
Partijen verklaren ieder voor zich en eensluidend het volgende te zijn overeengekomen ter beëindiging van de procedure onder rolnummer EJ-958/16:
  • De arbeidsovereenkomst zal per 1 januari 2016 middels wilsovereenstemming eindigen.
  • Crown zal aan [appellante] een beëindigingsvergoeding betalen van Afl. 69.000,- Bruto en Afl. 1.750,- als bijdrage in de kosten van rechtshulp.
  • Partijen dragen ieder de eigen proceskosten.
  • Partijen verzoeken doorhaling van de onderhavige procedure.”.
2.2
De huidige procedure heeft [appellante] ingeleid met een verzoekschrift van 27 januari 2017 waarin zij heeft verzocht dat Crown wordt veroordeeld tot betaling aan haar van een bedrag van Afl. 14.700,00. Volgens [appellante] heeft Crown in de periode mei 2015 tot en met juni 2016 eenzijdig haar maandelijks toelage ( de “bono supervisora”) verlaagd van Afl. 2.333,45 tot Afl. 1.633,45. Uit deze verlaging van in totaal Afl. 9.800,00 (14 x Afl. 700,00), vermeerderd met de wettelijke vertragingsrente van 50% (artikel 1614q BW), bestaat het gevorderde bedrag.
2.3
In de bestreden beschikking heeft het Gerecht het verweer van Crown dat de vordering afstuit op de door partijen getroffen regeling verworpen, maar de vordering vervolgens afgewezen op grond van de overweging dat uit de twee door [appellante] overgelegde salarisstroken van oktober 2014 en mei 2016 niet blijkt dat Crown het salaris van [appellante] met Afl. 700,- per maand heeft verlaagd.
2.4
Het beroep van Crown op de vaststellingsovereenkomst wordt ook in appel verworpen. Gesteld noch gebleken is dat de kwestie van de loonsverlaging bij of voorafgaand aan de schikking ter zitting van 31 mei 2016 tussen partijen aan de orde is geweest; uit de overgelegde stukken blijkt dat zij het uitsluitend hebben gehad over de ontbinding van de overeenkomst en de hoogte van de door Crown te betalen beëindigingsvergoeding. Beide partijen hadden bij het treffen van de regeling (en ook in het voortraject) juridische bijstand. Indien Crown wenste dat ook eventuele andere geschillen dan die rond de beëindigingsvergoeding met de overeengekomen bedragen zouden zijn afgekocht, had zij dat uitdrukkelijk kenbaar moeten maken en/of een beding van finale kwijting moeten opnemen. Zij mocht er niet zonder meer van uitgaan dat [appellante] zou begrijpen dat de regeling alle denkbare geschillen omvatte zodat zij met de ontvangst van de beëindigingsvergoeding al haar aanspraken, ook onvoorziene, prijsgaf. Nu een kwijtingsbeding ontbreekt en van uitlatingen zijdens Crown over de beoogde reikwijdte van de regeling niet is gebleken, kan de door Crown verdedigde uitleg niet worden gevolgd.
2.5
In hoger beroep heeft [appellante] alle salarisstroken over de periode 1 oktober 2014 tot en met 30 juni 2016 overgelegd. Daaruit blijkt dat [appellante] als vast onderdeel van haar salaris maandelijks een ”bono” van Afl. 2.333,45 ontving, die vanaf mei 2015 is verlaagd tot Afl. 1.633,45. Deze verlaging werd aanvankelijk, zo stelt [appellante], deels nog gecompenseerd door een nieuwe toelage, de “bono extra (inventario)”, die Afl. 500,00 bedroeg, maar daarmee is Crown in november 2015 weer opgehouden. Aldus heeft Crown dus wel degelijk eenzijdig het salaris verlaagd, aldus [appellante], zij het met een bedrag dat Afl. 2.000,00 (4 x Afl. 500,00) lager is dan het bedrag dan zij in eerste aanleg aan hoofdsom had gevorderd. [appellante] heeft haar eis in hoger beroep dienovereenkomstig verminderd tot Afl. 11.700,00 (Afl. 7.800,00 plus 50% rente ad Afl. 3.900,00).
2.6
De stelling van [appellante] dat Crown het salaris eenzijdig, zonder haar instemming, heeft verlaagd is door Crown onvoldoende weersproken. Voor zover zij als verweer heeft willen voeren dat het salaris van [appellante] per saldo niet is verminderd, althans niet in de door [appellante] gestelde mate, heeft Crown die stelling (met een enkele opsomming van wat bedragen) onvoldoende uitgewerkt en toegelicht. Voor zover Crown stelt dat het de verlaging van de “bono supervisora” onderdeel was van een wijziging in de salarisstructuur die verband hield met een overeengekomen verandering van de werkzaamheden van alle supervisors en dat [appellante] net als haar collega-supervisors met de nieuwe opbouw van haar beloning en de gevolgen daarvan heeft ingestemd, mist die door [appellante] betwiste stelling een toereikende onderbouwing. Crown heeft van die stelling ook geen bewijs aangeboden.
2.7
Wel gegrond zijn de bezwaren van Crown tegen de berekening van het achterstallig loon. In de eerste plaats gaat het, vanaf 1 mei 2015, om dertien en niet om veertien maanden: de arbeidsovereenkomst is immers per 1 juni beëindigd en in de maand juni is alleen de beëindigingsvergoeding betaald. Ook voor de eisvermindering wegens compensatie gaat [appellante] uit van een onjuist aantal maanden: Crown heeft gedurende vijf (en niet vier) maanden een “bono extra” uitgekeerd. Het bedrag aan hoofdsom komt daarmee uit op
13 x Afl. 700,00 minus 5x Afl. 500,00 = Afl. 6.600,00.
2.8
Over dit bedrag is Crown de volledige vertragingsrente van 50% verschuldigd. Nu bij gebreke van een deugdelijke betwisting moet worden aangenomen dat Crown het salaris eenzijdig heeft verlaagd, is de omstandigheid dat [appellante] tijdens haar dienstverband niet over de verlaging heeft geklaagd, en zij deze kwestie evenmin bij de regeling van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst aan de orde heeft gesteld, onvoldoende grond om deze rente te matigen. Het toe te wijzen bedrag komt daarmee op Afl. 9.900,-.
2.9
De slotsom is dat het hoger beroep gedeeltelijk slaagt. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd en de vordering van [appellante] zal alsnog worden toewezen tot een bedrag van Afl. 9.900,00. Crown zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van beide instanties.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw recht doende:
veroordeelt Crown om aan [appellante] te betalen een bedrag van Afl. 9.900,00, te vermeerderen met de wettelijke rente wanneer Crown niet binnen twee weken na betekening van dit vonnis aan deze veroordeling heeft voldaan;
veroordeelt Crown in de proceskosten, aan de zijde van [appellante] wat betreft de eerste aanleg begroot op Afl. 50,00 aan vastrecht en Afl 2.000,000 voor salaris van de gemachtigde en voor het hoger beroep op Afl. 900,00 aan vastrecht en Afl. 4.000,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. F.W.J. Meijer, M.C.B Hubben en
H.J. Fehmers, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba uitgesproken op 21 augustus 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.