In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba. [Appellante] was in dienst bij Crown als supervisor en heeft in januari 2017 een verzoekschrift ingediend waarin zij betaling van een bedrag van Afl. 14.700,00 vorderde. Dit bedrag was het gevolg van een eenzijdige verlaging van haar maandelijks salaris door Crown, die in de periode van mei 2015 tot juni 2016 had plaatsgevonden. De vordering was gebaseerd op de stelling dat Crown haar salaris zonder instemming had verlaagd, wat Crown betwistte. Het Gerecht in eerste aanleg had de vordering van [appellante] afgewezen, omdat niet was aangetoond dat het salaris daadwerkelijk was verlaagd.
In hoger beroep heeft [appellante] aanvullende salarisstroken overgelegd, waaruit bleek dat haar salaris inderdaad was verlaagd. Het Hof verwierp het beroep van Crown op de vaststellingsovereenkomst, omdat niet was aangetoond dat de loonsverlaging tijdens de onderhandelingen over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst aan de orde was geweest. Het Hof oordeelde dat Crown onvoldoende bewijs had geleverd voor haar verweer en dat de verlaging van het salaris eenzijdig was doorgevoerd. Uiteindelijk heeft het Hof de beschikking van het Gerecht vernietigd en de vordering van [appellante] toegewezen tot een bedrag van Afl. 9.900,00, vermeerderd met wettelijke rente. Crown werd veroordeeld in de proceskosten van beide instanties.